De rest
De eerste dagen deden ze normaal. Bij het regelen van de dingen, de kaartjes en de krans en tijdens de mis en vlak daarna, merkte ik eigenlijk niets. Pas na een week of drie begon het me op te vallen dat iedereen zo afstandelijk deed, dat ikzelf iedereen alsmaar belde zonder dat iemand mij belde. Ik vroeg aan Gerard wat er aan de hand was. ‘Niets’, zei hij, ‘wat zou er moeten zijn?’ Totdat ik op de plee van 't Pumpke mijn naam las: ‘Marcel Muurens Moordenaar’. Het was het handschrift van Eric, dat wist ik zeker. Ik liep de kroeg in, liep naar Eric en sloeg. TweedeJos sloeg mij. Gerard sloeg mij. Eric lag op de grond, bloedend aan zijn oor: ‘Moordenaar!’ schreeuwde hij. Ik kreeg nog een paar klappen en vertrok.
Nog steeds zijn er in Geleen wc-deuren in kroegen, muren in kroegen, muren in steegjes, lantarenpalen, telefooncellen en verkeerszuilen waarop, tussen felgekleurde, elkaar verdringende spuitletters, drie zwarte emmetjes staan geschreven.