| |
| |
| |
Marie-José en Marcel: echte liefde
In de friettent heb ik haar gevonden, mijn verloren geliefde, Marie-José, mijn lief, mijn lief, o waar gebleven. Het was een novembernacht - herfst, vergankelijkheid, dood: een beetje behoorlijk dichter zou er nooit zo lullig instinken - in 1984. Dronken zoals wel vaker, op weg naar huis vanuit Diogenes, toch weer in de friettent:
‘Een patatje oorlog en een kaassoufflé. En een halve liter.’
De leesmap. Bij de dokter lees je folders over kanker en in de friettent lees je Aktueel of Panorama. Tieten en doodslag, zo hoort dat. Sonja is Leeuw, net als ik: 19-8-'62. Ze is 1,71 lang, weegt 58 kilo, borsten 94, taille 65 en heupen 93. Hekel aan: mannen met slechte adem. Hobby: mannen, zwemmen, uitgaan en lezen. Droom: ooit een beroemd model te worden. Vervolgens blote Sonja op rode motor, blote Sonja onder de douche, blote Sonja tegen paal, blote Sonja op bank, blote Sonja in de tuin (met vlindernetje maar zonder vlinders). Lieve blote Sonja.
Jeffrey D. zit in de dodencel, al zeven jaar. Wegens verkrachting en moord, driemaal. ‘Gruwelijke foto's’ van zijn tweede slachtoffer, ‘de pas achttienjarige Suzanna’, opengesneden van ‘anus tot navel’ (maar dat zie je natuurlijk niet). De wereld is geen lolletje.
‘Een patatje oorlog, asjeblief.’
‘En m'n frikadel?’
‘O, ja, sorry, komt er aan hoor.’
Hij is nieuw. Als het druk wordt, gaat het mis. Geeft niet, wij hebben toch geen haast. Wij hoeven nergens naartoe. ‘Doe maar rustig aan hoor, ik hoef nergens naartoe. En zet er nog maar een halve liter naast.’
Ik lees: ‘De ogen van Jeffrey zijn niet meer dan twee zwarte gaten in zijn hoofd. Ondoorgrondelijk, dof, geen emotie. Het is alsof ik tegenover een hol lichaam zit waaruit de geest is verdwenen. Ik ben bang. Waaraan denkt hij? Aan Suzanna? Aan Katherine-Ann, zijn eerste slachtoffer, blond, mooi, 22? Of aan Jolien, de laatste jonge vrouw aan wier leven zo wreed een einde kwam?’
Het is tien voor drie in de vroege vrijdagochtend in Cafeta- | |
| |
ria Bottendaal, de laatste halteplaats op weg naar huis. Het is weer helemaal mis, alweer, nog steeds.
En toch, denk ik, zolang je nog kunt genieten van je droefenis, zolang is het zo slecht nog niet. Ik kan er tenminste nog om janken, omdat het allemaal zo verdomd romantisch is: deze eenzaamheid, deze friettent, die hele kruisweg langs bruin café en swingcafé en filmcafé en nachtkroeg, deze kruistocht naar vrouw of vriend. Mijn eigen tranen kunnen me goddank nog steeds ontroeren en nog steeds vind ik mezelf mooi wanneer ik droevig ben en huil. Soms sta ik voor de spiegel en tuur met betraande ogen in mijn betraande ogen. Dan zou ik mezelf wel willen kussen. Dat heb ik ook wel eens gedaan. Ik blijf toch mijn eigen kleine jongen, mijn boefje, mijn batje.
‘En een frikadel, asjeblief.’
Laat ik er maar niets van zeggen, hij is nog nieuw. Maar eigenlijk hoef ik dit niet te accepteren. Hij is verdomme helemaal opengebarsten, zo lang heeft hij in het vet gelegen. Dit hoef ik niet te pikken.
‘Deze hoef ik niet.’
‘Wat zegt u?’
‘Dat ik deze niet hoef. Kijk dan, helemaal opengebarsten.
Veel te lang gebakken, hij is ontploft.’
‘O, dat had ik niet gezien. Ik zal er meteen een nieuwe ingooien.’
‘Nee, laat maar. Geef m'n geld maar terug, ik ga naar huis.’ Hij geeft warempel geld terug. Sukkel. Toch snel verdiend: frietje oorlog, twee halve liters en een kapotte frikadel voor niks en ook nog éénvijfentwintig fooi.
‘De mazzel.’
‘Bedankt en tot ziens.’
Slechte flipperkast trouwens, nog nooit een vrij spel op gehaald. ‘Nieuw: gehaktstaaf met pittige pepersaus.’ Niet te vreten.
‘Dag dames.’
‘Dag Marcel.’
‘Hè, hallo... hé... verdomme... nee toch... echt?... ben jij 't?’
‘Nee, haar zus.’
| |
| |
‘Marie-José...’
‘Ja.’
‘Wat?... waarom?... Marie-José...’
‘Marie-José van der Kamp, negentien jaar, eerstejaars Lerarenopleiding, Groenestraat 212, middelste bel tweemaal bellen, aangenaam.’
‘Wat doe jij hier?’
‘Ja, nou is 't wel genoeg. Friet eten. Wat doe jij hier?’
Wat ik hier doe? Ik eet hier friet en ik drink hier bier, dat doe ik elke nacht, al een half jaar lang. Ik lees hier vieze boekjes om in de stemming te komen en daarna ga ik naar huis en daar lees ik nog viezere boekjes en trek me af terwijl ik aan jou denk. Dat soort dingen. En wat ben je veranderd. Je bent verdomme een punkmeisje geworden. Zo'n zwartgeverfde punkmeid die eruit ziet alsof ze heel erg stinkt maar die zich heus fatsoenlijk wast en ook best van een lekker geurtje houdt, op z'n tijd. Wat zie je er gek uit. Maar wel lekker.
‘Nou?’
‘Gewoon. Friet eten.’
‘Wat doe je in Nijmegen?’
‘Studeren.’
‘Wat?’
‘Nederlands.’
‘Hoeveelste jaars?’
‘Tweede.’
‘Bevalt?’
‘Prima.’
‘Verkering?’
‘Nee.’
‘Ik ook niet.’
Zij ook niet. Zullen we dan samen...? Heb je misschien zin om...? Zullen we 'ns een keertje...?
‘Ik pak effe een frietje en dan gaan we naar mij toe, even wat drinken, wat kletsen. O trouwens, dit is Mireille en dit is Sonja, ook allebei Lerarenopleiding. Wijfjes, dit is Marcel Muurens, van de middelbare school.’
‘Sonja.’
‘Dag Sonja. Ben jij Leeuw?’
‘Nee.’
| |
| |
‘O.’
‘Ik ben Mireille.’
‘Ook geen Leeuw?’
‘Jawel, toevallig wel.’
‘Zo, kijk 'ns aan. Dat is een heel goed sterrenbeeld, Leeuw, een van de betere.’
‘Dank je. En jij bent dus Marcel. Gôh, dat we dat nog mogen meemaken, dat we jou nog mogen ontmoeten.’
‘Hoezo, heeft Marie-José over mij verteld?’
‘Nee.’
In Cafetaria Bottendaal hebben we elkaar gevonden, beiden dronken. Erg romantisch was het niet. Geen complimentjes, geen speelse kneepjes in elkaars arm of woordloos gestaar in elkaars ogen, geen geflirt. Effe een frietje pakken en dan gaan we naar mij toe, neuken. Dat zei ze, op haar eigen manier, in haar eigen woorden. Daar kwam het in de praktijk althans op neer.
‘Let maar niet op de rommel, dat doe ik zelf ook niet.’
Posters van blote mannen. Schildpadden, vier stuks. Een parkiet. Lege wijnflessen en één volle. Peuken op de bank en op de vloer, overal. Maandverband en tampons op de vensterbank. Lege pakken Appelsientje, zeven of acht. Overal pakjes vloei zonder flapje (verdovende drugsmiddelen, zegt ze). En heel veel oude kranten.
‘Muziek?’ vraagt ze.
‘Nee dank je, ik druk er net een uit.’
‘Wat wil je horen?’
‘Wat je toevallig open hebt.’
‘D'accord.’ (Dat zei ze altijd. Alles was altijd ‘d'accord’, een pilsje was altijd d'accord en vrijen was ook altijd d'accord. Voor Marie-José was alles d'accord want Marie-José deed precies waar ze zin in had, was helemaal zichzelf, want Marie-José was van de punk, al een maand of twee en nog een week of zes. De stakker.)
‘Wijn?’
‘D'accord.’
‘Dat doen we hier niet hè. Ik zeg “d'accord” en jij verzint zelf maar iets.’
| |
| |
‘D'accord.’
Zij lacht. Ik ook.
‘Je bent veranderd’, zeg ik.
‘Ja? Ben ik veranderd? Hoezo?’
‘Je bent...’
‘Ja, ik ben ook veranderd. Ik ben veel vrijer geworden. Ik heb schijt aan iedereen en iedereen heeft schijt aan mij en als ik zuipen wil dan zuip ik en als ik blowen wil dan blow ik en als ik neuken wil dan neuk ik. Ik ben gewoon mezelf.’
‘Heb je zin om te...’
‘Neuken? Of zuipen? Of blowen? Of alledrie? Zeg het maar.’
‘Laten we vooraan beginnen.’
‘Helemaal vooraan?’
‘Helemaal.’
‘Goed, dan gaan we praten: hoe is het met jou?’
‘Dat is niet eerlijk.’
‘Okee dan, trek je broek uit.’
Marie-José was helemaal zichzelf, toen. Ze deed waar ze zin in had en verder had ze schijt aan alles en iedereen. Die avond had ze zin om te vrijen en dus gingen we vrijen. Het was goed die avond. Geen gedoe met condooms, geen gelul vooraf of ondertussen, gewoon vrijen. Ik was niet te nerveus en niet te geil, ik was precies goed en zij was precies goed en dus was alles heel goed.
‘Trek je broek uit’, zei ze - en dat deed ik. ‘En nu jij’, zei ik, toen ik naakt voor haar stond. Ze kleedde zich uit. Zonder show, heel gewoon. Alsof ze ging douchen. Toen stonden we naakt tegenover elkaar, nog een moment onwennig. Ik tilde haar op, haar kruis tegen mijn buik en haar benen om mijn middel, en zo droeg ik haar een rondje door de kamer. Voorzichtig legde ik haar op het bed. Het was fijn.
Na het vrijen lig ik in de holte van haar buik. ‘Kom in mijn holletje’, zegt ze. Ik trek mijn knieën op tot aan m'n kin, kruip tegen haar aan, kleine snikgeluidjes voor de lol, ben een baby tegen haar buik, haar grote lieve dikke dronken baby. Nu is alles goed. Geen vragen, niks. Gewoon, kijken naar haar navel - een echt gaatje in haar buik en niet zo'n verwrongen knopje.
| |
| |
Even met de pink erin. Leuk zeg. M'n neus is een auto, vroemvroem, een auto op weg tussen haar borsten omhoog naar haar mond. Ik rem. Ik kijk. Ik kijk naar jou en jij kijkt naar mij. Je bent mooi - nog steeds. Ik vraag: ‘Wil je met me gaan?’
Jij vraagt: ‘Waarnaartoe?’
We lachen. We vinden ons leuk.
‘Geef kus!’ zeg ik.
En je geeft kus. Een natte, vol op de mond.
Dan stilte, heel even, en vervolgens gefluister in een andere tijd: jullie twee, hand in hand zonder te kussen, fluisterend en giechelend, en het is al bijna elf uur.
Zoveel vragen. En als ik dan naar je keek, merkte je dat? En wat voelde je dan? Toen ik in je borsten kneep, weet je dat nog? En wat vond je daarvan? Was je toen ook verliefd op mij, een beetje? Maar voelde je wel iets voor mij, iets anders dan voor anderen? En Jos? En in De Kippehof? Was het alleen maar wraak of omdat je dronken was of voelde je je ook echt tot mij aangetrokken? Heb jij je nooit schuldig gevoeld?
Zoveel vragen, nooit gesteld en nooit beantwoord. Het kon natuurlijk ook niks worden. Ik lag naast haar, na het vrijen en na het wiegen, ik keek haar aan, keek in haar gesloten ogen, zag hoe lief ze sliep en vroeg: ‘Stel dat je het zou mogen overdoen, hoe zou je het dan aanpakken?’ Ze sliep.
‘We zien wel wat het wordt. Op dit moment ben ik niet verliefd en ik wil me ook niet binden. Ik wil vrij zijn, mezelf zijn. Maar misschien word ik nog wel verliefd, misschien, dat weet je toch niet. Laten we gewoon iets afspreken, iets leuks, ergens eten, een film, zomaar iets... Laten we gewoon zien wat het wordt.’
Ze draagt een groene onderbroek en een witte bh en verder niets. Ze ligt op bed en op haar buik liggen twee schildpadden. Ze kwebbelt maar door zonder me aan te kijken, kwebbelt over relaties en over wat ze daarvan vindt, over zich binden en vrij zijn en verliefd zijn. Ik moet niet meteen te veel verwachten. Er zijn nog zoveel dingen die ze wil doen in haar leven, ze is nog zo jong. Ik moet daar rekening mee houden.
| |
| |
Ik doe m'n best om mijn mond te houden. Wie zegt dat ik iets verwacht? Wie zegt dat ik verliefd op haar ben? Wie zegt dat ik een relatie met haar wil? Waar haalt ze in godsnaam de arrogantie vandaan om mij in de bedelaarsrol te dwingen? ‘Ach meisje’, zou ik willen zeggen, ‘ik wilde je gewoon eens lekker neuken en verder niks.’ Ik zeg het niet, zwijg. Laat maar kletsen, we zien wel wat het wordt. Ze zal zien wie de bedelaar is, wie zich binden wil en wie niet.
‘Prima, doen we. Ik ben ook niet verliefd op jou maar ik vond het wel fijn, lekker. We zien wel. Bel me maar op als je iets leuks wilt gaan doen.’
‘Ja’, zegt ze, ‘goed.’
Ik sta op en zoek m'n kleren bij elkaar.
‘Ga je nu meteen weg? We hebben nog niet ontbeten.’
‘Ja, ik heb nog een afspraak, dadelijk, om half twee.’
‘O’, zegt ze. Dan zet ze de schildpadden op de grond, komt naar me toe en omhelst me.
‘Niet doen’, zeg ik, ‘ik moet echt gaan.’
‘Ja, weet ik lieverd.’ Ze gaat zitten.
Ik kleed me verder aan, stop m'n shag in m'n broekzak en pak m'n jas.
‘Dag meid’, zeg ik.
‘Dag jongen’, zegt zij.
Weer staat ze op en weer komt ze naar me toe, omhelst me, springt tegen me op als een jong poedeltje en duwt me achterover op het bed.
‘Marie-José, asjeblief...’
‘Ja, ik weet't, sorry, ik vind je zo lief.’
‘Dat weet ik. Ik vind jou ook lief maar ik moet echt gaan. Echt.’
‘Ja, ga maar. Zal ik je vanavond bellen?’
‘Doe maar, als je daar zin in hebt.’
‘Ja, dat doe ik. Of weet je wat: ik kom gewoon bij je langs. Gaan we iets leuks doen. Ja?’
‘Vanavond kan ik niet.’
‘Morgen?’
‘Ja, morgen kan wel. Of nee, kom toch maar vanavond, ik zeg het wel af.’
‘Wil je dat wel?’
‘Ja, kom vanavond maar.’
| |
| |
Ze wilde onafhankelijk zijn en vrij, zichzelf zijn, dingen doen, de wereld ontdekken en wat niet al. Ze wilde nog zoveel, zei ze. En natuurlijk deed ze niks, helemaal niks. En natuurlijk wilde ze ook helemaal niks. Een hoofd vol ondergaande zonnen en een buik vol vlinders en niet meer dan dat. Een caissière die kan hoofdrekenen, zo'n type. Iemand die zich met dat kleine beetje extra intelligentie dat haar gegeven was, volstrekt geen raad wist. Een ver en vaag vermoeden van een hoger doel, dat had ze toen ik haar ontmoette. In haar buik borrelde het van de sentimenten, maar ze kon niet schilderen en niet dichten en niet zingen, ze was nu eenmaal geen kunstenaar en aan een psycholoog was ze nog niet toe, en dus bleef ze zitten met die paar gevoelens van d'r, met dat geborrel, spoedig gepruttel, en uiteindelijk stilte. Ze was tevreden. Ze had gezegd dat ze geen relatie wilde en ze wilde niets liever dan dat. Dat ze niet verliefd op me was, had ze gezegd, maar ach, ze was zo verliefd, zo aanhankelijk. Een heel klein meisje dat graag een grote knuffelbroer wilde. Zo iemand als ik.
We zouden wel zien, spraken we af, en we zagen wel. We zagen elkaar diezelfde avond en diezelfde nacht en de volgende ochtend en de volgende avond en de volgende zes jaar. Een perfect paartje waren we, vond moeder. En misschien waren we dat ook wel, af en toe.
En haar vrijheidsdrang? Ach, wanneer ze op de wc was dan riep ze me weleens. Dan ging ik kijken en dan stond ze wijdbeens boven de wc-pot met haar billen naar mij toe, stond ze te plassen als een jongen en te lachen als een kind. Een keer of drie heeft ze dat gedaan. Of als we samen liftend naar Geleen gingen, naar onze ouders, dat was natuurlijk ook wel een beetje vrijheid.
De zes weken zijn om. Nu kan elke dag de eerste zijn. De eerste van mijn schrijversleven. Gek dat je jezelf geen schrijver kunt noemen zolang je niets gepubliceerd hebt. Het is een soort titel, eigenlijk. Terwijl je wel degelijk schrijft.
Wat zijn dat voor mensen die je werk beoordelen? Of die lui de hele dag niks anders doen dan lezen? Niet echt een spannend baantje. Als je hoort hoeveel manuscripten er jaarlijks binnenkomen en hoeveel drek daartussen zit. Handge- | |
| |
schreven vodjes. Herschreven dagboeken. Gescheiden huisvrouwen die van de psycholoog hun levensverhaal moeten opschrijven en die er maar meteen een roman proberen uit te slepen. Ga d'r maar aan staan. Lees zoiets maar 'ns elke dag. En ze verpesten de markt met hun gezever, die huisvrouwen. Probeer maar eens op te vallen tussen al die onzin. Hoewel het natuurlijk al scheelt wanneer het er netjes uitziet, mooi getypt en mooi gelijmd. Wat dat betreft zit ik met Cel wel goed. We zullen zien. Deze week weten we meer.
|
|