| |
| |
| |
De mannen van de zolder
Wij jongens van De Zolder waren bezig mannen te worden en mannen wilden we ook graag zijn. Ruim in het geld en strak in het pak, nu nog een brommer en straks een auto, een kleine om mee te beginnen en zo snel mogelijk een grote bak voor de deur van het eigen huis. Achteraf bezien waren dat ongeveer onze plannen, daar kwam het wel op neer. Maar er was nog een lange weg te gaan. Een vrouw moest er komen, een vrouw voor wie wij een man konden zijn. Zo'n vrouw als Marie-José moesten we hebben, allemaal, zodat we een man als Jos konden worden.
Binnen vier maanden was het bij iedereen raak, ook bij mij. Anja heette mijn duifje, Anja Meurkens. Ze was de eerste de beste die ik tegen het lijf liep maar ze was goed. Ze was mooi en intelligent en lief en meegaand en ze deed alles wat ik wilde en ze wilde meer dan ik. Zonde eigenlijk. Ze had warempel de juiste kunnen zijn.
Jos en Marie-José en Gerard en Marijke en Eric en Natascha en TweedeJos en Suzan en Marcel en Anja waren elkaars beste vrienden. Ze waren altijd samen, op elk feest van de voetbalclub of de handbalclub of de handboogschutterij (Anja) of op welk feest dan ook. Een prachtig tiental. Ruzie hadden ze nooit en als er eens iets was dan werd het fatsoenlijk uitgepraat, heel discreet achter de rug van de ander. Dat deden de meiden. Wij, de mannen, hadden niets en niemendal op elkaar aan te merken, hadden we ook nooit gehad, en roddelen lag niet zo in onze aard want wat je vandaag in vertrouwen over de een tegen de ander zei, wist morgen die ene en de rest van de groep. Wij, de mannen, hadden nooit ruzie en nooit woorden en eventuele moordaanslagen werden altijd in het diepste geheim beraamd.
Een prachtige groep was het, onze groep.
Ik herinner mij - beeld voor beeld en woord voor woord - die eerste avond dat Marie-José op De Zolder was: die volstrekte vanzelfsprekendheid waarmee ze daar zit, naast Jos op de bank, met de gemoedelijkheid van iemand die nooit anders
| |
| |
heeft gekend. Jos hangt in de rechterhoek, de benen wijd uit elkaar, zijn rechterarm op de armleuning en zijn linkerarm, achter de rug van Marie-José, op de rugleuning. Hij luistert naar het nietszeggende verhaal van Eric en hij glimlacht zoals Jezus moet hebben geglimlacht om de aandoenlijkheid van hen die hem kruisigden: niets of niemand die hem daadwerkelijk raken kan. Marie-José is al even ongenaakbaar: geen spoor van ongemak, geen knippering van de ogen, geen gepulk aan viltjes of aan loshangende draadjes uit een wollen trui, geen gepruts aan puistjes of aan korstjes, niets van dat alles maar enkel volstrekte rust en een aandachtig oor voor een dom verhaal. (Ik herinner mij ook de kleur en de vorm van het krukje in de garage van Christina Damoiseaux en mijn misplaatstheid daarop.) Dan een woord uit een zin uit het verhaal van Eric, haar scherpe woordspeling er direct bovenop en de algehele paniek bij ons: een wijf dat onze grapjes maakt, een vrouw met onze humor! Verbijsterd zijn we. Wij die alles uit de kast halen, al onze vriendelijkheid en mildheid en gevatheid om het meisje van Jos op haar gemak te stellen, en dan het meisje van Jos dat met ons de vloer aanveegt op ons eigen terrein, met onze eigen humor.
Hoe is 't mogelijk? Gemaakt gegniffel volgt. Wij staren haar aan en vriendelijk glimlacht zij terug, met een blik die niets heeft van ‘toe, lach om mij, ik heb het verdiend’ maar die veeleer lijkt te zeggen: ‘Alé, ga door met je verhaal, het was maar een grapje.’ Dan begint Jos te bulderen zoals alleen Jos bulderen kan. Hij trekt haar naar zich toe: ‘Wat is 't toch een schatje’, hinnikt hij. Wij lachen. Zij lacht. Zij heeft gewonnen. Zij heeft gewonnen en zij hoort erbij en voortaan zijn we met z'n zessen.
Wat had zij toch dat haar zo vanzelfsprekend maakte? En waarom had ze het niet meer toen ze voor de allereerste keer bij vader en moeder in de woonkamer op de bank zat? ‘Wil je nog een kopje koffie?’ vroeg moeder. Mijn moeder die toch zo eenvoudig en zo vriendelijk is. Twee woorden hoefde ze maar te spreken. Twee woorden maar, want dat ‘mevrouw’ had voor moeder niet eens gehoeven. ‘Ja graag’ had ze slechts hoeven zeggen en zelfs dat lukte haar niet. ‘Ja grgh...’ zei ze. Toen begon ze te hoesten en even later verdween ze met een
| |
| |
vuurrood gezicht naar het toilet. Even een glaasje water en dan gaat het weer. Helaas: het ging niet.
Jos hoefde niet te vragen naar meningen. Hij wist precies wat men van Marie-José vond, hij wist hoe zij ons had betoverd en veroverd en hij wist ook hoe graag wij allen haar zouden willen hebben. Vandaar die glimlach.
‘Wat een wijf’, zei Eric. En Jos glimlachte.
‘Inderdaad’, zei TweedeJos, ‘een verdomd goed wijf.’ En Jos glimlachte.
‘Moordwijf’, zei Gerard.
Ik zei niets en keek naar Jos die glimlachend naar zijn schoenen keek. Hij wist dat ik niets zou zeggen, hij wist het.
‘Teringgoed wijf’, zei ik.
Heel even keek Jos op, en we knipoogden. De anderen glimlachten.
Met haar ene simpele grapje had Marie-José vier jongensharten op hol gebracht. (Vier? Okee, eigenlijk drie, het mijne had ik zelf op hol doen slaan.) Verliefd waren we, alle vier, op haar en op duizend andere vrouwen. Een vrouw moesten we hebben en snel een beetje! Een vrouw als zij, iemand die op haar lijkt. Een vrouw!
Eric ligt op de grond, Robbie zit bovenop hem en hij slaat Erics achterhoofd onophoudelijk tegen de stoeptegels.
‘Robbie, hou op!’ krijst een meisje. ‘Robbie, nee!’ schreeuwt ze, ‘lul’ en ‘eikel’ en ‘klootzak’ schreeuwt ze, en uiteindelijk houdt Robbie daadwerkelijk op.
Robbie staat op, kotst nog een fluim in het bebloede gezicht van Eric, trapt nog even in zijn maag, loopt dan langs het meisje en slaat haar in het voorbijgaan, achteloos, met één vuistslag tegen de grond. Robbie drukt zijn linkerduim beurtelings tegen zijn rechter- en zijn linkerneusvleugel en schiet zo nog twee fluimen weg. Hij heeft er genoeg van. Zingend en lachend slentert hij met zijn vriendjes naar de ingang van de school. Het is tijd.
Eric blijft, bloedend uit zijn neus en uit zijn achterhoofd, nog even liggen tot hij zeker weet dat er niemand meer is. Een
| |
| |
huilend en eveneens bloedend meisje buigt zich over hem heen.
‘Gaat het Eric?’
‘Gaat wel’, antwoordt Eric.
Dan helpt zij hem overeind.
‘Ik ben Natascha’, zegt ze.
‘Eric’, zegt Eric.
‘Dat weet ik’, zegt Natascha.
Natascha hield niet zoveel meer van Robbie, Natascha hield een beetje van Eric, stiekem. En Natascha begon steeds minder van Robbie te houden en steeds meer van Eric en op het laatst hield ze zo weinig van Robbie en zoveel van Eric, dat ze het niet langer kon verdragen. Toen vertelde ze het aan Robbie. En Robbie vond dat niet leuk, vandaar. Natascha en Eric gingen samen naar de ehbo. Ze hadden verkering.
Hoe ik aan mijn Anja kwam, is niet zo'n boeiend verhaal. Gewoon, we zagen haar lopen op school, Jos en ik, en Jos zei dat hij haar leuk vond. ‘Dat vind ik nou een leuk meisje’, zei hij. ‘Die daar?’ vroeg ik, terwijl ik wees. ‘Ja, die.’ ‘Inderdaad’, zei ik, ‘ze ziet er wel aardig uit.’
Een week of wat later vroeg ik haar of ze zin had met mij naar een feest te gaan en zij had daar wel zin in. Dus haalde ik haar netjes thuis op en ik werd binnengevraagd en moest kennismaken met haar ouders. Verschrikkelijke mensen. Wat ik wilde worden, vroegen ze, en nog meer van die dingen. Ik was Anja's eerste vriendje, zelden ze - hadden wij dan al gekust? - en ze zeiden nog veel meer en ik las in hun ogen dat ze het met mij wel zagen zitten, dat ik een keurige, welopgevoede jongen was. Enfin, ik mocht Anja meenemen en volgooien met drank en in de mond kussen en in de broek voelen en nog veel meer. Ik mocht alles met haar doen, als ze maar om twaalf uur thuis was. Hoewel: voor het weggaan riep de moeder Anja wel degelijk nog even bij zich om haar op haar vrouwelijke heiligdommen te wijzen en in die twee minuten speelden vader Meurkens en ik nog gauw even twee oude dienstkameraden die elkaar jaren niet hebben gezien:
‘Ja... 't is wat’, zei hij, en zweeg.
Ik glimlachte.
‘Tja, toen ik jong was...’ Hij zweeg weer. Hij dacht aan
| |
| |
Truus en Sjaan die hem ooit met z'n tweeën zo geweldig te grazen hadden genomen, toen hij jong was. Ja, dat was wat.
Kortom: hij was een verschrikkelijke lul en zij was een verschrikkelijke teef. Anja vond dat ook. Dat zei ze al meteen die eerste avond, toen ze achterop mijn brommer zat, op weg naar het feest.
Veel last heb ik van haar ouders niet gehad. We kwamen er godzijdank niet zo vaak. Bij mij thuis was er nooit gelul, bij mij thuis was het gezellig en dus zaten we altijd bij mij. Dan zeiden we dag tegen vader en moeder - soms dronken we nog een kopje koffie met ze - om vervolgens naar boven te sprinten, naar mijn kamer. Daar draaide ik een plaat en kleedde haar uit en zij mij en dan probeerden we te vrijen. Dat lukte nooit.
Op het feest scoorde ik goed met haar. Eric vond haar heel knap maar Eric telde natuurlijk niet echt mee. (Natascha was niet knap. Natascha was dik en lelijk en altijd veel te zwaar opgemaakt. Dom en toch verwaand. Niemand mocht Natascha.) Gerard vond haar heel spontaan en dat was ze ook. En knap vond hij haar ook, maar dat zei hij later pas, toen ik het hem op de man af vroeg. TweedeJos, de enige die op dat moment nog geen vriendin had, zei dat ik weer een mooi exemplaar voor zijn neus had weggekaapt. Wat Jos van haar vond, had hij al gezegd. Hij vond haar een leuk meisje, had hij gezegd en meer dan dat zou Jos nooit zeggen.
Anja vond ons allemaal heel leuk en sympathiek en absoluut niet zulke klootzakken als ze had gedacht en gehoord. Jos vond ze een ‘schitterende kerel met een knoertinteressante kop’. Heel even was ik trots op mijn Jos, mijn vriend Jos, maar een seconde later wist ik weer heel zeker dat hij de grootste schoft was die ik kende of ooit zou kennen.
Ik dacht aan het meisje uit Herkenbosch van wie ik de naam nooit heb geweten. We waren veertien en er was weer eens een kamp van Jong Nederland. In Herkenbosch ditmaal. Al meteen de eerste dag, tegen de avond, verschenen er twee meisjes, een mooie en een lelijke, aan de andere kant van het hek rondom het kampterrein en die meisjes bleven gluren. Ik was de eerste die erop afging, toevallig, omdat de frisbee die kant uit vloog.
| |
| |
‘Dag meisjes’, zei ik.
‘Dag jongen’, zeiden zij.
Drie woorden later stond de hele geile bende aan het prikkeldraad en keek de ogen uit.
‘Taaien jullie 'ns heel gauw af!’ schreeuwde Jos. Meer dan de helft verdween. Vervolgens gaf hij mij een knipoog en ik gaf er eentje terug. Jos en ik zouden dat wel even versieren, wij met z'n tweeën. De drie jongens die nog waren blijven staan, moesten we nog even afzeiken met een paar venijnige grappen. Jos en ik samen, wij konden dat goed, mensen afzeiken, hun staart tussen hun benen schoppen en ze in hun schulp slaan. En we waren meedogenloos, ook al heette het slachtoffer Gerard of TweedeJos. Het was alleen zo jammer dat Jos beter was dan ik, sneller en harder, en dat Jos ook mij van tijd tot tijd wist af te maken. (Daarbij had hij dan wel een zeker publiek nodig.) Jos en ik samen en heel af en toe tegen elkaar, wij waren de besten. Vooralsnog waren we deze keer samen en samen maakten we ons populair bij de twee meisjes die aan de andere kant van de afrastering aan onze lippen hingen. Jammer voor Gerard en voor TweedeJos die weg moesten en weggingen en ook jammer voor die derde - wie was het? - die nog was blijven staan. Jammer maar zo is het leven.
Ik was sterk die dag. De ene grap over de andere heen en prompt weer een nieuwe erbovenop. Jos haalde het niet. Zelfverzekerd was ik. En terecht.
‘Jij de linkse en ik de rechtse’, zei Jos in mijn oor.
Ik lachte hem uit. Ik de lelijke en hij de mooie, een fijn plan.
‘M'n rug op, lul. Pak jij die linkse maar, zak over de kop en naaien.’ Zo fluisterde ik; zo fluisterden wij jongens onder elkaar.
‘Okee, we zullen wel zien.’
Hij zag het gauw genoeg, zag al gauw dat hij het niet redden zou. Vijf minuten later ging hij weg, ging hij voetballen met de rest van de groep. Natuurlijk kwamen ze net één man te kort om gelijke partijen te vormen.
‘Marcel, komen!’ riepen ze.
‘Laat die wijven toch!’ riepen ze.
‘Meisjes, ga je thuis vingeren!’ riep Jos.
| |
| |
Maar Marcel kwam niet en de meisjes gingen niet en daar kon Jos niet tegen. Nog vijf minuten voetbalde hij, ondertussen alsmaar glurend en schreeuwend, en toen heeft hij er een eind aan gemaakt.
‘Pak ze!’ riep hij. ‘Uitkleden! Burgemeester!’
De meisjes hadden geen idee wat er gebeurde. Heel geamuseerd bleven ze staan kijken naar de ventjes die als apen over de afrastering klauterden en glimlachend vragend keken ze naar mij en naar elkaar. ‘Ren weg!’ had ik moeten roepen. Ik deed het niet. Ik bleef rustig staan en keek toe hoe de lelijke werd beetgepakt en op de grond geslingerd, hoe ze gras in haar bh propten en in haar mond, hoe ze haar broek uittrokken en gras tussen haar billen propten en ik luisterde naar haar geschreeuw... Ik keek naar haar mooie vriendin die zich nog net had weten los te rukken en was weggerend. Daar stond ze, honderd meter verderop, alle vingertjes van haar beide handjes in haar mond gepropt en hysterisch sabbelend. Oorverdovend was het gekrijs van haar vriendin die ten slotte werd losgelaten en oorverdovend het gejubel van mijn vrienden, maar hoog boven alles verheven klonk het zachte gesnik en gesnuif van mijn mooie, naamloze vriendin. De wereld werd er stiller van, denk ik achteraf.
‘Een ploertinteressante kop’, mompelde ik.
Anja keek mij niet-begrijpend aan. ‘Wat bedoel je?’ vroeg ze. Lieve onschuldige Anja.
‘Niets, gewoon: ploert en knoert, dat rijmt.’
Anja lachte. Nog even zouden we blijven, nog een pilsje of drie, en dan zouden we weggaan, met z'n tweeën op de brommer. Voor haar huis zou ik zeggen dat ik haar leuk vond, zou ik haar kussen, zou ik verkering met haar krijgen. Ik en mijn Anja.
Een uurtje later stopte ik voor haar huis. Het licht in de woonkamer brandde nog. Zij stapte af, nam mijn handen in haar handen en boog haar hoofd naar mijn hoofd. Onze helmen botsten tegen elkaar en de klep van mijn helm viel in twee stukken op de grond. We lachten om die stunteligheid. Over haar schouder heen keek ik naar het raam. Tussen de lamellen stond haar vader, opzettelijk opzichtig verscholen,
| |
| |
naar ons te gluren. Zij had haar helm afgezet en wilde me weer kussen.
‘Je vader!’ waarschuwde ik.
‘Ach, schijt aan die lul’, zei ze.
Toen kusten we. Met de tong. Een minuut of twee.
Anja en ik hebben nooit geneukt en dat lag aan mij. Zij wilde wel en ik wilde ook wel maar het ging niet. We konden alles met elkaar doen, alles wat je als jongen en meisje in je blote kont zoal kunt verzinnen, maar zo gauw het op neuken aankwam, hield het op. Hoe vernederend is het, gestreeld en getroost te worden door je vriendinnetje nadat je bij het omdoen van een condoom gevoelloos bent leeggelopen? Ik heb het allemaal meegemaakt. Wel een keer of twintig hebben we het geprobeerd en nooit lukte het. Hoe het kwam weet ik nog steeds niet. Was ik niet verliefd genoeg? Maar waarom lukte het dan wel, enigszins, met Joke Soons? Was ik dan te verliefd? Nee, zeker niet. Te jong? Te geil? Te nerveus? Ik weet het niet. Zonde blijft het in elk geval want ondanks mijn kleine gebrek is het in bed nooit fijner geweest dan met Anja. Lieve Anja: voor alles in en niets te dol. Soms lag ik al een half uur voordat ze komen zou in m'n blote kont in bed te wachten op het gepiep van het tuinhekje en op haar stem in de keuken, dan hoorde ik haar kletsen met vader of moeder en was ik al half of helemaal klaargekomen wanneer ze eindelijk mijn slaapkamerdeur openschopte. Dan riep ze ‘betrapt’, gooide haar kleren uit en besprong me. Anja.
Anja en Marie-José werden al gauw de beste vrienden en Jos en ik waren dat al een hele tijd. Daarom hoorden wij met z'n vieren net ietsje meer bij elkaar dan bij de anderen en daarom hadden wij iets speciaals. We deden samen ook allerlei dingen buiten de anderen om, dingen waarvan de anderen niets mochten weten omdat ze zich gepasseerd zouden voelen. Fonduen bijvoorbeeld, of barbecuen, dat soort dingen, dingen die je stiekem kunt doen, bij Jos thuis.
Het leken gemoedelijke avonden, maar ondertussen lag ik wel de hele avond met Marie-José in bed, te vrijen.
Alleen Anja was nuchter die avond. Jos en Marie-José wa- | |
| |
ren tamelijk dronken en ik flink. Dronkenschap was geen excuus, vond Anja.
‘Schat laat mij nou maar afwassen’, zei ik tegen Marie-José, ‘dan droog jij gezellig af. Hier heb je een theedoek en dan ga jij fijn afdrogen, samen met Josje en Ansje. Schiet op trut, maak dat je wegkomt.’ Ondertussen duwde ik haar weg met mijn kont.
‘Nee... nee... nee! Ik wil niet, kwil niet! Ik wil afwassen, ikke ikke ikke! Jos, zeg dat ik mag afwassen, zeg 't!’
Ze huilde het zo lief en zeikerig en ik was toch al zo verliefd op haar, ik dacht ‘teringgoedwijf’ en ik dacht: ‘Nu ga ik je kussen. Nu, onmiddellijk, vol op de mond.’ En ik deed het niet.
Die avond had ze weer eens een heleboel te vertellen gehad en het was een uitstekende gelegenheid geweest om haar lang en diep en lief in de ogen te kijken, opdat ze zou zien hoe verliefd ik op haar was en zou weten dat ìk eigenlijk haar vriendje was en niet Jos. Maar ik durfde niet. Telkens wanneer ik naar haar keek, vergat ik alles, vergat ik dat ik naar haar zat te kijken en dat anderen naar mij zaten te kijken en dat ze zagen hoe ik met open mond en het schuim op mijn lippen naar haar zat te staren. Of dat laatste ooit echt gebeurd is, weet ik niet. Anja heeft er weleens iets van gezegd maar Anja was jaloers. Jos heeft er nooit iets van gezegd en dat is net zo nietszeggend als het ‘welles’ van Anja. Mocht het ooit werkelijk zijn gebeurd, dan zou hij vast en zeker hebben gezwegen en er enkel aanleiding in hebben gevonden zijn vriendinnetje nog heviger lief te hebben, haar nog vuriger te berijden, met het beeld van mijn beschuimde kop voor ogen. Zo was Jos wel.
‘Teringgoedwijf’, dacht ik en kneep nogal fors in haar kont. Ze jankte en kronkelde en lachte.
‘Jos sla hem! Je moet hem slaan!’
‘Mens, rot op’, zei Jos.
‘Goed zo’, zei ik, ‘zo mag ik het horen. En nu opsodemieteren want anders knijp ik je ook nog in je tieten.’
Natuurlijk bleef ze staan, heel stoer wijdbeens en met de borst vooruit.
‘Toe dan als je durft, knijp dan!’
| |
| |
En ik kneep. Met beide handen in beide borsten. Grote zachte borsten. En eigenlijk kneep ik niet echt. Ik legde rustig mijn handen rondom haar borsten en mijn handen waren vol borst. Wel vaker had ik borsten gevoeld, de borsten van Anja met name, maar nog nooit had ik ze zo gevoeld, zo echt gevoeld dat het borsten waren, dat het waarachtig borsten waren. Dit soort dingen verzin je niet als je zeventien bent, niet in deze woorden, maar toch: ‘Dit zijn haar borsten en dit zijn mijn handen. Nu houdt de wereld op met zwoegen en al het vroegere is voorbij.’ Zoiets voelde ik.
Maar de wereld hield hoogstens even de adem in en vervolgens barstte de hel los. Anja trok me naar zich toe en draaide mij om en toen ik haar woedende hoofd zag, kon ik mij niet meer beheersen en begon als een idioot te lachen. Ik lachte haar uit, recht in haar gezicht. Nog nooit van m'n leven had ik zo'n pathetisch miserabel gedrocht gezien. Ik verachtte haar en ik haatte haar, ik haatte haar diep en wreed omdat ze Anja heette.
Ik weet nog steeds niet waarvan mijn hoofd zo licht was op dat moment, van het bier of van de liefde of van de haat of van alles tegelijk, maar in elk geval zweefde alles geruisloos en liefdevol door mij heen. De klap in mijn gezicht van Anja. De uitbarsting van pret van Marie-José. Het schuchtere lachje van Anja en de uitbarsting van pret van Anja. Het bulderen van Jos en de opmerkingen van Jos en zijn hand die stevig in mijn kruis greep: ‘Wil je dat weleens bij je eigen vriendin doen!’ Daarna nog een speels kneepje in mijn billen van Marie-José en nog eentje erachteraan van Anja en zelfs nog een kusje van haar. Dolle pret in de keuken en weer een heel genoeglijke avond. Die Marcel toch...
Zwijgend bromden wij naar huis. Kussen wilde ze niet. Ze liep naar de deur en draaide zich om:
‘Was het lekker?’
Even wist ik niets terug te zeggen. Gelukkig schoot me haar klap nog net op tijd te binnen.
‘Vond jij het lekker?’
‘Wat bedoel je?’
‘Slaan schatje. Sla je graag?’
‘Lul’, zei ze.
| |
| |
Ruzies werden bijgelegd en nieuwe ruzies ontstonden. Zoals dat gaat in de halve liefde: half om half. Een gezellige tijd, mijn verkering met Anja. We deden leuke dingen met z'n allen. We gingen bijvoorbeeld op fietsvakantie, in de zomer van 1982, naar Rekem, in België, vijftien kilometer van huis. Ik herinner me de grote Rijksweg van Maasmechelen naar Rekem, op weg naar camping ‘De Zonnevijver’, en de schroeiende zon, 's morgens vroeg al ‘recht in je postzegel’. (Je gezicht. Term van Jos.) Ik herinner me dat we stopten omdat Gerard in een lantaarnpaal wilde klimmen waaraan een Italiaanse vlag hing te wapperen. ‘Voor De Zolder’, zei hij. De avond tevoren was Italië wereldkampioen geworden en in Maasmechelen, waar veel Italianen woonden, waren de sporen van het feest nog goed te zien. Veel glas en blik en hier en daar een gescheurde vlag. Gerards vlag was heel. Hij bond één punt aan zijn stuur en een andere punt aan zijn bagagedrager. Zo reden we verder. Elke auto die ons daarna voorbijreed of tegemoetkwam, leek vol Italianen: een hoop getoeter en geschreeuw. We vonden het prachtig. ‘Italia!’ riepen we, ‘Italia!’ Totdat de vlag tussen de ketting van Gerards fiets kwam en Gerard viel en zijn pink brak. Toen stonden we met z'n allen om hem heen en we lachten. We geloofden niet dat hij echt pijn had. (Zo ongeveer stonden ze een maand of twee later ook met z'n allen om mij heen, op De Zolder. Ook toen stonden ze te lachen omdat ze niet geloofden dat ik echt pijn had, omdat ze dachten dat ik gewoon dronken was. Dronken was ik inderdaad, maar ik had ook wel degelijk pijn. Uiteindelijk tilden ze me op en brachten me naar huis. Hoe ik in bed ben gekomen, weet ik niet. De volgende ochtend werd ik wakker met een enkel die zo dik was dat ik vreesde dat mijn huid zou openbarsten. Vader bracht me naar de ehbo en daar kreeg ik gips. Gescheurde enkelbanden,
tijdens het dansen, terwijl ik bezopen was.)
Met Gerard ging het nogal. Hij had wel pijn maar wilde toch doorfietsen. In Rekem belden we zijn vader en die kwam hem halen, twee uur nadat hij van huis was gegaan. 's Avonds bracht pa hem weer terug, met z'n hand in het gips.
Gek wat je je zoal herinnert van zo'n vakantie. Kleine dingetjes waarover je nog steeds glimlacht, al weet je bij God
| |
| |
niet meer waarom. Wat was er zo leuk aan die doos bevroren frikadellen die we in de snackbar van de camping haalden, toen we op een avond wilden gaan barbecuen en geen vlees hadden? Ik weet nog hoe we hebben staan lachen in die friettent. Waarom eigenlijk? En die jongens uit Gouda, rockers met Kreidlers: ‘Hé buurman, ouwe rukker, als je 's lekker wil neuken, mag je mijn pik wel 's lenen!’ Dat riepen ze om vier uur 's nachts, wanneer ze uit de kroeg kwamen en met hun brommers alsmaar rondjes draaiden rondom de tent van hun buurman, een ouwe rukker, vader van twee kinderen die niet konden slapen. Die jongens werden later door de politie en wat honden van de camping gehaald. Waarom dat leuk was, vraag ik me af. Toen we in Rekem waren, won Peter Winnen de etappe van Alpe d'Huez naar Morzine: een vette, zwetende, blote mannenbuik werd tegen me aangedrukt, m'n rug nat van andermans zweet. Iedereen stond tegen elkaar aan geplakt, hing over elkaar heen en verdrong zich voor de tv om Winnen te zien finishen. Daarna zuipen. In Rekem verloor TweedeJos zijn contactlenzen. Ik duwde hem in het meer, op weg van de kantine naar de tent, 's nachts, bezopen.
In Rekem heb ik haar voor 't eerst naakt gezien. Een beetje vaag weliswaar, maar toch naakt. Drie keer. Dat was 's nachts, wanneer we dronken waren en naakt gingen zwemmen. Gerard mocht niet zwemmen en toch was hij naakt. In z'n blote kont zat hij langs de kant van het water en keek toe. Het ging ook niet om dat zwemmen, meer om het naakt zijn. Het was vooral heel spannend. Uiteindelijk, na het spelen en spetteren, lagen er dan vier paartjes in het ondiepe water, kijkend naar elkaars blote lijf, naar de sterren en de maan en hun huppeldans over het rimpelende water, naar Gerard en Marijke, in tedere omstrengeling boven op de duikplank, beetje kussen, beetje strelen, beetje verliefd...
Anja zit op haar kont in het zand met opgetrokken knieën en ik zit op haar en het water knabbelt aan mijn schenen. Zij streelt mijn rug. Over haar schouder heen kijk ik naar de blote rug van Jos, zijn haar, haar hoofd er vlak boven en haar handen in zijn nek. Ik kijk haar aan. Ik knipoog. Ik steek mijn tong naar haar uit, tongzoen de lucht, tongzoen de nacht. Ik kijk haar aan, diep in haar donkerbruine ogen, en ik kus haar
| |
| |
in haar hals... In Anja's hals kus ik haar. O Marcel... O Marie-José... Maar het wordt fris. Het wordt laat, al bijna licht.
Nog later, in bed, als iedereen slaapt, lig ik wakker en bekijk haar. Geen toeval dat ze naast mij ligt. Dat heb ik zo geregeld. Twee knuistjes uit haar slaapzak, mond halfopen en een draadje spuug tussen onderlip en boventanden. Dat zou ik wel kapot willen maken, met mijn pink of met een dun stokje. Ik durf niet. Ze zucht, twee of drie haartjes die even opwaaien en vervolgens weer gaan liggen. En nog een keer. Toe maar meisje. Slaap maar blaas maar; ik pas wel op. En trek je been in. Er zit een gat in je slaapzak en je been steekt erdoorheen. Dadelijk heb je koude voeten. Wacht... laat me je warmen. Hier, mijn voet, mijn voet tegen jouw been. Lekker warm. Laat me je strelen, zachtjes... (Ik heb haar gestreeld, heel eventjes, heel zachtjes met twee tenen over haar scheen en daarna trok ik mij af.)
|
|