Boven is het rustig. Ik klop zacht op de deur.
‘Wacht even’, roept Jos, ‘even m'n broek aantrekken.’
Ik wacht.
‘Kom maar binnen.’
Wij gaan naar binnen, ik voorop. Jos en Marie-José zitten naast elkaar op de bank met in hun handen een stel kaarten. Ze zijn aan het toepen. Jos lacht.
‘Wat dachten jullie dat we aan 't doen waren?’ vraagt hij. Marie-José wordt rood.
‘Toepen’, zegt TweedeJos.
Lachend gaan we zitten.
‘Hé grapjas’, zegt Jos tegen mij, ‘ging jij niet een uur geleden even wat te drinken halen? Heb je m'n moeder in slaap geluld?’
‘Rustig eikel, niet lullen, kijk eerst maar eens wat je vriendjes hebben meegebracht.’ Dan wordt er uitgepakt, fles na fles, onder luid gejuich: whisky, Bacardi, tequila, jonge, oude, wodka, gin, nog meer, veel meer, meer dan twintig flessen.
‘Hoe komen jullie daar aan?’ vraagt Jos.
Gerard legt zijn wijsvinger op Jos' lippen: ‘Ssst, er is een dame bij.’
‘Niet zeiken, vertel!’
‘Gekocht’, zegt Eric, ‘netjes gekocht, bij Slijterij Brouns.’
‘M'n piemel. Jullie hebben gejat hè, jullie hebben gejat.’
‘Nee’, zegt Gerard, ‘we hebben niet gejat. We hebben ingebroken.’
Onmiddellijk beginnen Eric en Gerard en TweedeJos hysterisch te lachen terwijl ze ons verwachtingsvol aankijken. Marie-José slaat een hand voor haar mond en Jos, die eerst ongelovig kijkt, begint dan met zijn hoofd te schudden: ‘Zijn jullie gek? Hebben jullie echt ingebroken?’
‘Zeker weten’, zegt Eric.
Jos zwijgt en schudt zijn hoofd.
‘Jullie zijn gek’, zeg ik.
‘Knettergek’, zegt Jos.
Nog even lachen ze door. Dan worden ze stil.
‘Waarom?’ vraagt Gerard, ‘dit is toch geen gekke buit. Hoeveel flessen zijn het, twintig, nog meer? Doe maar 'ns twintig maal vijftien gulden, hoeveel is dat?’