Wijven
Toen wijven nog meisjes waren, waren het allemaal trutten en met trutten wilde je niets te maken hebben. De tijd was voorbij dat je met meisjes kon ‘gaan’, dat was vroeger, dat was op de lagere school. En miste je iets nu je niet meer met ze omging? Veel meer dan onder hun rok kijken of in hun poes knijpen had je toch nooit gedaan en uitgerekend dat vonden ze niet meer goed. Wat moest je nog met meisjes?
Zo rond je veertiende maakte de tijd dan weer een bocht en opeens kon het weer, moest het weer. Opeens kon je weer met meisjes gaan. Ondertussen waren de meisjes alleen wijven geworden, lekkere wijven of lelijke wijven en de lelijke wijven noemde je trutten en met trutten wilde je niets te maken hebben en de lekkere wijven waren lekker en die moest je hebben.
Sommige wijven kreeg je en andere niet. Zo kun je het samenvatten. En hoe meer wijven je kreeg, des te hoger je steeg op de vriendenladder. Het was niet meer dan één van die dingen waarmee je je voor een avond of een week onsterfelijk kon maken.
Zo werden we zestien. We zagen de wereld erg scherp, het leven was duidelijk: er zijn maar twee soorten mensen, ruigen en eikels. De ruigen zijn ruig, kunnen voetballen, zuipen, wijven versieren, ze dragen ruige kleren, kunnen goed leren maar weten dat te verbergen, hebben een grote bek en zijn de baas. Iedereen die niet ruig is, is een eikel. Ook degene die veel kan maar niet kan leren, is min of meer een eikel. Zo iemand kan nog wel je vriend zijn - Eric bijvoorbeeld - maar blijft toch altijd minder. Bij de wijven ligt het ongeveer hetzelfde, zij het dat het bij hen alleen gaat om het uiterlijk.
Zo hadden wij de grote vreemde wereld een stukje kleiner gemaakt, een stuk overzichtelijker.