Zuipen
Ik was veertien toen ik begon met zuipen. Drinken deden wij niet, hebben we nooit gedaan. Wij zopen al toen we nog maar drieëneenhalf pilsje konden verdragen. Voetballers drinken niet. De jongens van Wilskracht drinken niet.
Er stond een feesttent op de Bloemenmarkt vanwege het zoveeljarig bestaan van Wilskracht. Een hele week feest. Wij mochten de lege glazen ophalen. Elke avond kregen we vijftien consumptiebonnen die we onmiddellijk verkochten. Wij hadden geen bonnen nodig, we kregen alles gratis. Vooral bier. Heel Lindenheuvel wilde ons dronken hebben. Voorzitters en penningmeesters en gewone bestuursleden, spelers van het eerste en hun vrouwen en hun ouders, iedereen was onze beste vriend.
‘Billy, vriend, kom eens hier, drink eens een pilsje van me. Jij bent een goeie jongen, hoe heet je ook alweer?’
‘Marcel.’
‘Aah, Marco, jij bent mijn vriend, een pilsje voor Marco, bier voor Marco!’
We waren veertien. Zeven dagen lang waren we dronken. Van ouders hadden we geen last, we sliepen op De Zolder en tante Keet vond alles goed. Waarschijnlijk had ze het gevoel dat wijlen haar Chris weer eens thuiskwam, maar dan met z'n vijven. Veel nuchterder dan Blauwe Chris zullen we niet zijn geweest.
Binnen een week werd bier net zo belangrijk als voetbal. Het was me allemaal duidelijk: er zijn twee manieren om bij Wilskracht populair te worden, goed voetballen of goed zuipen. Heel erg populair wordt de goede voetballer die ook nog goed kan zuipen. Zo iemand wordt later voorzitter. Zuipen konden we alle vijf erg goed, dat zouden we wel eens laten zien. Na elke training en na elke wedstrijd, van onszelf of van een willekeurig ander team, zaten we in de kantine en bestelden zoveel mogelijk bier tegelijk. Twee pilsjes in de handen en nog twee op de bar en dan zuipen. En dat was nog maar heel gewoon en niet te vergelijken met het echte zuipen wanneer er weer een of ander ‘Bal’ in 't Verkeshok was: ‘Ouwewievebal’ of ‘Droevebal’ of ‘Pyjamabal’ of een ander