‘Daar!’ riep plotseling iemand. ‘Die twee, gooien!’
Ik zag vijftig meter verderop een man met een klein jongetje, z'n zoontje wellicht, naar de uitgang lopen. Inderdaad, het jongetje droeg een Den Bosch-sjaaltje. Onmiddellijk begon iedereen eieren en rotjes op hen af te vuren. Het zoontje huilde en de vader schreeuwde. Een oude man begon te schelden en werd daarna ook bekogeld. Toen kwam Jos tussenbeide: ‘Ophouden. Kom op jongens, dit is niet leuk, ophouden.’ Het gooien werd gestaakt, Jos liep naar de man en het jongetje, keek hen begrijpend en vol medelijden aan en zei: ‘Mijnheer, dit is niet leuk, dit moeten ze niet doen.’ De man wilde ook nog iets zeggen maar kreeg daar de tijd niet voor want ondertussen had Jos zijn arm al geheven om een rauw ei op zijn hoofd stuk te slaan. Jos durfde alles.
Het spijt me werkelijk diep dat ik ooit aan dat supportersgedoe heb meegedaan. Als ik denk aan mijn schoenendoos vol plaatsbewijzen en treinkaartjes, de vrolijk met hakenkruisen en ‘Ajax jodenclub’ beschilderde doos, de zelfgemaakte stickers met daarop de naam van ons legioen, de ss-Side, als ik denk aan mijn schoenendoos vol mooie voetbalherinneringen... Het spijt me dat ik ooit met de jongens de Hitler-groet heb uitgebracht aan het bestuur op de ere-tribune. Ik wist niet wat ik deed, het oude verhaal.
Ik wilde tuig zijn, gemeen en angstaanjagend, ik deed alsof ik tuig was en alsof ik meevocht, alsof ik niets en niemand vreesde, maar ondertussen was ik laf en bang, stond ik vooraan bij het schreeuwen en vluchtte als eerste bij het vechten. Het oude verhaal: grote bek en een angstig hart, zoals bijna iedereen. Dat alles spijt me zeer. Maar veel dieper nog dan dat, spijt het me dat ik nog altijd achter de hele zaak aanholde en het liefst zelf vooropliep terwijl ik al lang beter wist. Dat ik mezelf trachtte te overschreeuwen om maar een van hen te kunnen zijn. Dat ik nog altijd ‘vuile jood’ riep, terwijl ik jankend in mijn bed lag na het zien van holocaust.
Nee, zelf heb ik niet met eieren of vuurwerk gegooid. Ik niet. En hoewel ik het werkelijk laf vond, was dat niet de reden die me weerhield. Ik had graag meegedaan want ondanks alles was het toch verdomd spannend. Nee, het was mijn schijterigheid, mijn lafheid die mij weerhield. Ik was nog