Voorbij de trage jaren
Wij wisten niet beter. De wereld zou altijd hetzelfde blijven en wij zouden altijd hetzelfde blijven. We zouden groeien, elke dag een beetje en in een jaar misschien een stuk, maar verder zou alles blijven zoals het was: best lollig.
Zo lagen de zaken niet. We gingen van de lagere school naar de grote school en toen moesten we allemaal veranderen. Plotseling was het niet meer voldoende een goede voetballer of zwemmer te zijn, je moest iets worden dat je de rest van je leven blijven zou. Je moest vooruit in de wereld, je moest iets zijn, iemand zijn. En vooral: je moest beter zijn dan iedereen die je omringde. Als ik me niet vergis, is dat de bron van alle leed van alle tijden. Zo niet, dan toch zeker van het mijne.
Niemand mag zo eindigen als zijn vader en daarom moet iedereen naar school. Sommige vaders eindigen heel beroerd, als alcoholist bijvoorbeeld, dood, liggend voor de kroeg. Niemand mag zo eindigen. Daarom moeten we allemaal naar school.
Eric ging naar de lts om schilder te worden en Eric werd schilder. TweedeJos ging naar de mavo om ook iets te worden en als ik het goed heb, is TweedeJos nu iets. Jos en Gerard en ik gingen naar het vwo. Gerard zou dierenarts worden en nu is Gerard arts. Dat is heel goed. Ik ging naar het vwo omdat mijn broer ook naar het vwo was gegaan. ‘Wat Henk kan, kun jij ook’, zei vader, ‘misschien wel meer.’ Vader had ongelijk. Henk is doctorandus en ik niet. Jos mocht niet zo eindigen als zijn vader en dus ging Jos naar het vwo. Nu is Jos dood.
Zo begon het echte, volle leven. Een leven met een heden, een toekomst en een verleden. Dat leven was nog steeds heel lollig maar het was ook meer, het was meer dan dadelijk voetballen en straks eten en in augustus jarig. Het was een bestaan vol vragen en antwoorden: waar ben ik en waar moet ik heen? Een moeilijke zaak.
Toch veranderde het niet wezenlijk. Het leven werd niet ingewikkelder en ook de wereld niet. Je begon er alleen overna te denken.