Gevecht met de draak
‘Zij was de vriendin van Jos en ik was verliefd op haar omdat ik hem haatte en toen ging hij dood nadat ik hem had verraden en later kreeg ik verkering met haar en toen hoefde ik haar steeds minder en op het laatst hoefde ik haar helemaal niet meer totdat zij mij niet meer hoefde en een ander kreeg en ik haar weer terug wilde maar niet kreeg...’
‘Een draak van een verhaal.’
‘Het spijt me, het is naar het leven. Je zult het ermee moeten doen. Ik zal in elk geval proberen het heel mooi op te schrijven en ik zal de gebeurtenissen een beetje door elkaar hutselen en dan is het literatuur.’
Marcel Muurens en Marie-José van der Kamp, hoe het kwam en weer voorbijging, de hele treurige geschiedenis. Een draak van een verhaal, zegt Bertram. Daar valt weinig tegen in te brengen.
Een goede naam is 't wel, ‘Marie-José’: ‘Jos’ zit erin, mijn dode vriend Jos, haar dode vriend Jos. Maria en Jozef, met een beetje fantasie. En ze heet echt zo: Marie-José van der Kamp.
‘Wat dacht je hiervan: “Een fel-realistische beschrijving van het verwerkingsproces van een tragische relatie”. Zoiets. Wie schrijft zo'n flaptekst eigenlijk?’
Bertram, mijn bovenbuurman, tweeëndertig, filosofiestudent sinds z'n puberteit, kalend alcoholist, alleenstaand en eenzaam. Mijn vriend. Toen ik in die novembernacht in 1984 - zes jaar geleden inmiddels en wat vliegt de tijd - in deze kamer voor 't eerst mijn onderbroek uittrok, woonde hij er al. Zes mensen leefden er in dit huis. De slaapkamer was Marie-José's enige kamer en na een week of wat werd haar kamer ons huis. Eén voor één zijn ze vertrokken, onze vrienden medebewoners, en hun kamers hebben we verdeeld. Boven was van Bertram en beneden van ons. Zo hadden we uiteindelijk een etage: een woonkamer, een slaapkamer en een schrijfkamer. Daar zitten wij dan nu, Bertram en ik, Pudding en Gisteren, en we praten over mijn vorige boek en over mijn volgende boek.
Hij: ‘Dit is een mooie zin.’