Praeludium
(1941)–Loe Maas– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
Chairete, o, daimones | |
[pagina 57]
| |
Weer valt in drinkschaal van de dooden
zonnedruppel - purpren traan
om al te korte episode
van stralend door den dag te gaan.
En roeren d'onderaardsche trommen
asymmetrisch hun tamtam
tot maatslag voor de doodendrommen,
samenschimmend in 't gevlam
der fakkels en hun walmend rooken.
Vreugde der vertwijfeling!
Wie gaf en heeft de rust gebroken?
‘Hoogmoed die ons eens ontging
is weergekeerd om weer te breken
vóór de smart zich zelf geneest.
Maar wat de waarheid blijft versteken
maakt herinnering tot feest.
Zoo, scheurt den doem der doode nevels
met de kwinten van den haat
en tertsen van de afgunst-wrevels,
vóór de haan weer kraaien gaat!
Terug, vooruit; de uren branden.
Grijnst de waanzin in het oog,
dan kleppren dor de knekelhanden
- xylophoon dien storm bewoog.
Nu danst den dans der doode dingen
somber, somber, strak gelijnd,
daemonen, tot de echo's dringen
dieper in de aarde; deint
en danst totdat de angsten boren
doodlijk in der menschen hart.
Daar wankelt reeds een huis, een toren!
Danst de dansen van de smart.’
|
|