Praeludium(1941)–Loe Maas– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] In memoriam amici Aan de nagedachtenis van H.N. gesneuveld 10 Mei 1940 op de brug Buchten - Obbicht (L.) Nog voor de zon het dunne duister om 't stille dorp gebroken had met blauw en goud en meimaandluister; nog voor de morgen, nachtdauw-nat, nog voor de dag zong op de daken en in het water, waar ommuurd de rimpels aan de wanden braken, verblauwd, verroerloosd en verpuurd; nog voor het werk der trouwe handen, de aarde-zware, was ontwaakt in lied dat grond en gras doet branden van vruchtbaarheid die dronken maakt: nog voor de dieren en de dingen, de hoeven en het stille pad met hagedoorn en trosseringen, nog voor het al weer leven had... was hij den dood reeds toegewezen, geteekend met de purpren roos der droeven die nooit meer genezen. Wie schoon is, is als 't schoone broos! Een schot. en zon en zomer weken. Een schot: en in een wentelvlam ging droom en daad in 't lichaam breken. De morgen en de stilte kwam. Wie kent den angst der laatste slagen van 't hunkrend hart dat onverzaad om zomer en om zon blijft vragen, waar 't leven reeds het vleesch verlaat? [pagina 48] [p. 48] Wie weet wat beeld de oogen droegen, de gave oogen, plots ontdaan; hoe handen zich verbeten sloegen om wat het hart zich zag ontgaan? Maar wie geteekend is, moet sterven en klaar zijn voor de kleine reis naar 't groote water: koel verzwerven naar d'alpen van het paradijs. De morgen en de zomer trilde. Het licht stond op den horizon toen 't lied, zijn lied, zijn hart verstilde en 't leven uit zijn lichaam ron. Zoo valt een vogel in den morgen. Zoo valt de bloem nog voor het zaad gerijpt is - heilig weggeborgen tot 't uur van de verrukking slaat! Maar wie in Mei sterft, in de aarde die wijdingvol is en vervuld van God; wie hart noch leven spaarde om land en broeder, wordt gehuld in 't zuivre lijnwaad van Gods handen, gebalsemd met Zijn geurig bloed dat levend maakt en lustwaranden, goddelijk, ontdekken doet. Zoo bloeit hij, bloesem in Gods oogen en rinsche vrucht aan Zijnen mond, van uur noch menschensmart bewogen nadat hij eeuwig vrede vond. Vorige Volgende