Praeludium(1941)–Loe Maas– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] April De aarde stemt haar donkre instrumenten. Door grijze stilte streept geluid van scheemre en schuchter blauwe lente. En even danst de dubbelfluit. Ontwaakte in een bosch van onder 't bruine loover een faun, door droom te fel bekoord, en greep hij ondoordacht naar 't liedgetoover dat aan een later uur behoort? Wee! die te vroeg hun groote vreugd verwachten. Onzegbaar is d'ontgoocheling en dubbel donker zijn hun nachten, en 't hart is als een vreemdeling die 't eigen stille huis blij heeft verlaten om vreugden die hij nergens vond. Wee! die al wat ze aan rust bezaten, verwierpen vóór een licht ze bond aan nieuwe lieve levensdingen: een tastbren droom, een vrouw, een kind. Geen grooter droefheid dan het zingen dat nergens, nergens echo vindt! Maar eens een avond scheuren al de misten Dan breekt uit donker heerlijkheid van faunenlied met amethisten weelden - en de nymph, bevrijd van schaduwangst, grijpt naar den lente. 't Leven drinkt uit duizle bron; en d'aarde speelt op haar instrumenten triomphant het lied der zon. Vorige Volgende