Praeludium(1941)–Loe Maas– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Februari-lied Nog sluimert nu verstard de aarde, nog wordt geen warme wind verwacht die leven doet. Het opgespaarde hunkren aarzelt elken nacht. Maar 'k weet: er zal een einde komen, en spoedig reeds, aan dezen slaap van dorre rust en sneeuwen droomen. En 'k weet dat onverwacht een knaap, een vreemde knaap met sterke handen, op zal staan en met een lied een teeken in de dagen branden. Ik weet het, en betwijfel niet dat eens mijn denken zal genezen; dat eens mijn lente leven zal. Geen rood zal rood genoeg dan wezen, geen geel te goud, geen licht te bral; want leven wil'k gelijk een dwaze die niet bezint, maar zonder maat het leven liefheeft - niet met phrasen, doch roekeloos en obstinaat. Nog sluimert nu verstard de aarde. En alles aarzelt, alles wacht! Waarom? Waarop? De hemel klaart, en 't veld rilt van een wondre kracht. Vorige Volgende