familie van den burgemeester zoo'n last had gehad..., en als kind zoo'n vlegel... die diefstal, dat wegloopen en die vreeselijke dingen allemaal van zijn schoonmoeder... de wethouder had ook erg over hem te klagen, omdat hij zijn zoon overal zwart gemaakt had, die nu een heel slechten naam had gekregen... verschrikkelijk, verschrikkelijk...
't Had niet veel gescheeld, of zij was d'r leelijk ingeloopen. Zij kon aan al die vreeselijk slechte dingen niet denken. Wat een bedorvenheid tot in den grond... Er zou over gepraat zijn geworden in de heele omstreken en overal, dat het klooster juist dien had genomen en fatsoenlijke arbeiders was voorbijgegaan. God weet, wáár 't was doorgedrongen... Men kon nooit weten, en zij had er als overste voor te zorgen, dat 't klooster onder de hoogere standen een goeden naam kreeg om zooveel mogelijk pensionnaires te krijgen. Want voor een inrichting naar de eischen van den tijd was veel geld noodig. 't Schilderwerk zou schatten vorderen. Dan de tuinen met paviljoenen, de serres, de meubileering van de vele zalen en wat er nog allemaal kwam kijken. En zonder dat was er ook niet aan te denken rijke zusters te krijgen. Voor haar geld moesten die als ‘koorzusters’ een geriefelijker leventje hebben. ‘Werkzusters’ brachten niet veel in...
De burgemeester had op haar vragen niet veel willen antwoorden. Met hoog ophalen van de schouders en bedenkelijk vertrekken-omlaag van de mondhoeken had hij alleen maar gezegd: ‘Ja, zuster-overste, ik wil niemand van m'n gemeentenaren tegenwerken, maar die... eer ik dien nam, zou 'k toch nog maar's goed uitkijken... 't zou voor de goede zeden van 't dorp veel beter zijn, als die maar weg was, voor-goed; de heilige eenvoud is er nog onder de menschen, maar die Jan bederft ze totaal...’
Meer wilde hij niet loslaten. Maar zij begreep toen wel, dat er iets niet in orde was met Hansen. Dat hij er op gerekend had werk te zullen krijgen van 't klooster, en dat hij er hard voorzat, dat kon zij toch niet helpen? 't Welzijn van 't klooster moest vóór alles gaan. En dat had een andere taak te vervullen, een hoogere. Dat mocht geen valsch gevoel van medelijden haar uit 't oog doen verliezen. De lui klagen ook maar, hebben nooit genoeg. Dat mindere volk is nooit tevreden. En wat ze hebben, verdrinken ze tòch...