wijzerschap van de heer De Visscher aanging, zij deelde het gevoelen van de Eerw. inzender niet, dat het voldoende was, als in de schooluren niets bepaalds verkeerds geleerd werd. Zij verlangde mannen als opvoeders der jeugd, die heel andere begrippen toegedaan waren dan waarvan de heer De Visscher blijk gaf. Bovendien, hoe gemakkelijk viel het een onderwijzer ongemerkt het zaad des verderfs in de kinderharten uit te strooien, drupje voor drupje het gif over te storten in het licht ontvankelijke, tedere gemoed der kleinen. Al waren er Gode zij dank nog onderwijzers, ook in Peelheim, die geen reden gaven tot vrees, toch achtte zij wegens het overal voortwoekerende kwaad in de tegenwoordige slechte wereld het bijzonder onderwijs noodzakelijk.
Daags daarna, tegen de avond, kreeg De Visscher een telegram van Pietersen, dat hij overgeplaatst was als rector van een liefdadigheidsgesticht en reeds de volgende dag dat ambt moest aanvaarden. Een haastig geschreven, in de luchtige toon gehouden brief, volgde, waarin zijn vriend hem schreef, dat hij aan zijn bisschop gehoorzaamde. Het gesticht was een inrichting, waarin half idiote mensen verpleegd werden en verkwisters door hun familie waren uitbesteed. Ook dáár zou hij zijn geluk kunnen vinden. Hij verzocht De Visscher het geval aan zijn ouders zo rooskleurig mogelijk voor te stellen en te zorgen, dat zij niet veel leed hadden over die overplaatsing.
Maar verslagen door zijn eigen smart was het De Visscher nauwelijks mogelijk een opvrolijkend licht op die achteruitzetting te laten vallen, zijn gevoel verzette zich door een heftige opstand tegen de bejegening, zijn vriend aangedaan, en weerklankte de uitingen van leed, die door de luchtig-doende regels van de brief heen optrilden.
Bovendien maakten de notabele partijgangers van Jennesen de opdracht nog moeilijker uit te voeren, doordat zij het dorp rondgrinnikten, wat er met professor Pietersen gebeurd was. Achter hun betreurend hoofdschudden, dat zo'n geleerde mens zo onverstandig had kunnen doen, grijnsde hun plezier over de nieuwe versterking van hun macht.
De familie Pietersen ging gebukt onder droefheid en zorg over Karel. De oude dokter beefde van drift, terwijl zenuwtrekkingen zijn mond omkrampten.
‘Moet mijn jongen zo getroffen worden, omdat hij de waarheid stelt boven alles, omdat hij de stem volgt van zijn eerlijk gevoel. Het spijt me, dat ik hem priester heb laten worden. Men zou gaan zeggen, dat de ouders hun kinderen moeten opvoeden tot leugenaars en huichelaars. De wereld dwingt hen er toe, als zij wensen, dat het hun kinderen later wel gaat. Maar ik ga naar de bisschop.’
Het troostte de Pietersens en De Visscher wel als een verzachting van meegevoel, dat meer gemoederen zich door uitingen van afkeuring en ook daadwerkelijk verzetten tegen die overplaatsing. Tot aanzienlijke