6
De nieuwe, grote plannen drukten zwaar op de oude burgemeester van Peelheim. Allerlei gedenk van zwarigheden en moeiten tobde duizelend om door zijn kop. 't Zou wel zo zijn, als de secretaris gezegd had, want de Deputatie had alles goedgekeurd. Maar hij begreep die zaken niet. Waren die maatschappijen toch nog maar een paar jaren weggebleven. Zo'n nieuwe dingen, het was helemaal niets voor oude mensen. 't Ging allemaal zo goed in zijn tijd, 't was een plezier geweest. Jaar in jaar uit zaten ze met dezelfde lui in de raad. Stierf er een lid, dan volgde de oudste zoon hem op, omdat het hem ‘toekwam’. Dat sprak van zelf. In de beste eensgezindheid deden ze maar zachtjes aan. Ontevredenheid kwam nooit verontrustend de boel in de war sturen. De mensen waren immers toen nog zo goed! Ze bemoeiden zich niet met de zaken van 't raadhuis. Hij en de oude secretaris konden het werk samen best af, er was niet veel te doen. En zoals zij het overlegden, was het de twee wethouders ook altijd goed.
Nee, de nieuwe tijd met zijn nieuwe wetten was slecht. Waar 't heen moest, de burgemeester kon het niet begrijpen. Jennesen moest wel gelijk hebben. De Visscher bedierf de mensen zeker met zijn gepraat. Hij had anders die nieuwe, beleefde meester altijd goed mogen lijden. 't Was zo'n stille jongen geweest. Dat die nou zó ging doen.
De burgemeester schudde zijn kop zorgelijk, niet begrijpend.
Dat hij nu op zijn oude dag ook nog geplaagd moest worden met die peel-drukte.
Uit zijn rustige wegsuffing van de laatste jaren, nadat zijn oude secretaris was gestorven en Jennesen op het raadhuis was gekomen met zijn-alles-willen-veranderen, hadden die veen-plannen hem opgeschokt door de vrees, hoe dat nu toch wel allemaal gaan zou. Kanalen graven, een fabriek bouwen, turfstrooisel verkopen. Waar zou het geld van de gemeente blijven? Hij voelde zich als in een angst van een zware droom, die zijn borst omschroefde in een folterende kwelling. Hoe dat nu allemaal aan te pakken? Waarmee beginnen?
Na de goedkeuring van de Deputatie sprak Jennesen er ook niet meer over. Zou die hém nou met alles alleen laten zitten?
De familie van de burgemeester, die zijn tobben en zeuren dagelijks aanzag, wenste, dat de Peel verzonken was, éér de maatschappijen er op af waren gekomen. Al die kopbrekerij zou de burgemeester de