Peel omnibus
(1969)–H.H.J. Maas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
hun krachten opzweepte, naarmate de tijd drukker of het werk zwaarder was. Zij dachten daar zelfs niet over. Vonden dat heel gewoon. Niemand nam immers werkvolk in dienst om het te laten leeglopen? 's Zondags ging Toon een glas bier drinken. Dat kwam een werkende mens toe. Vóór zijn trouwen had ie 'm nog al eens geraakt, maar nu legde hij het bedaarder aan. Zocht meer het gezelschap van oudere lui en praatte wijs met hen over het weer, het vee, de stand van de gewassen en de vooruitzichten van het seizoen. Daar bleven ze een hele avond over aan de gang. Heel gewichtig nieuws was het, als een boer een nieuw paard had gekocht. Alle deugden en gebreken werden van het dier opgesomd. 't Was een fier paard. Ja, een fier paard was het. En de derde verzekerde met een bevestigend hoofdknikken, dat het een fier paard was. Maar een uit het gezelschap trok bedenkelijk de schouder wat op, helde de kop iets over en kneep z'n linkeroog dicht: dat het paard zo optrapte, kijk, dat stond hem niks aan. 't Zou wel geen kwaad kunnen, maar het stond hem toch niks aan. Nee, het stond hem niet aan, als hij het zeggen moest. Hij lette daar altijd op. Aanstaan deed het hem nìet. Dan roezemoesden de stemmen door elkaar, dat het helemaal niet hinderde en dat het toch beter was van niet...
Rustig gleden de dagen voorbij. De kale velden vlakten weer wijduitgestrekt om het dorpje heen, als ieder jaar. Hier en daar grijsde dorrend aardappelloof op en plekten knollen- en spurrieakkers groen af tegen de vaalgele stoppelen van het afgemaaide koren. De herfst nevelde langzaam aan. Nu was het de tijd om turf naar huis te halen voor de winter. Een gedeelte van de Peel behoorde aan de gemeente, waarvan Toon en Dien inwoners waren. Enige jaren geleden had de Raad besloten de helft van het gemeenteveen te verdelen onder de ingezetenen. De beste stukken waren toegewezen aan de leden zelf en hun familie. Dat waren de notabele burgerij en de rijke boeren. Wel was daarover enige dagen veel gemopperd. Maar de raadsleden trokken er zich niets van aan, en de ontevredenen, bang, dat het openlijk spreken hun schade zou kunnen doen, zwegen weer spoedig. Waren zij niet machteloos tegenover het ‘grote’ volk? In zulke zaken wantrouwden buren, zelfs familieleden elkander. Men zou de uitingen van misnoegdheid kunnen overbrengen. De vrees hulde allen in een geslotenheid, die de bestuurders van de gemeente juist uitnemend te stade kwam om voor hun eigen belangen te zorgen. De enkele overmoedige, die zijn misnoegdheid nog niet dadelijk kon verkroppen, voelde zijn scheldwoorden op de raad afgestuit tegen een muur van strakke, raadselachtige zwijging. Hij wist niet, of hij instemming vond of tegenkanting, en verstomde eveneens in een berus- | |
[pagina 221]
| |
ting van onmacht. Wantrouwen hing over de houding en lag er in de blikken van zijn toehoorders. De mensen waren immers allemaal zo vals. Ieder zorgde maar voor zich. Men moest zo voorzichtig zijn. Toon had voor zich zelf geen turfveld. De raad had alleen een stuk toegewezen aan de families, die in de gemeente gevestigd waren op het ogenblik van verdeling. Volgens het gebruik regelden uitgetrouwde kinderen het met hun ouders, hoeveel turf zij zouden krijgen. 's Nachts ging Toon met de kar naar de Peel en was 's morgens tegen een uur of zeven met de eerste vracht op de boerderij. De Veulenhof stapelde altijd een grote voorraad turf op. Op een heiligdag kon hij paard en kar krijgen om voor zich zelf turf te halen. Daarvoor moest hij dan twee dagen werken zonder loon. Voor niets kon de boer dat niet doen. 't Paard moest toch vreten. Toon en Dien keken met voldaanheid-stralende blikken naar hun schuurtje vol harde, zwarte turf. Met een gevoel van genot hadden zij samen de brandstof weggeruimd. Mand voor mand droegen zij onder dak, en bij het ingooien lieten zij hun handen strelend glijden over de kluiten. 't Was een schat, een rijkdom. De kost voor het eten, daggeld, genoeg te stoken, zonder zorg konden zij de lange winter ingaan. Zij gevoelden zich gelukkig. Toon knipoogde: ‘'t Zal hier tussen man en vrouw toch niet vriezen, Dien!’ Dien lachte: ‘Nee, we zullen dicht genoeg bij elkaar kruipen’. |
|