3
't Was niet alleen onder de arbeiders zo, maar ook onder de boeren, dat het trouwen de mensen ineens heel veranderde. Het maakte van nauwelijks twintig-jarigen oude, wijsdoende lui. Er zou door iedereen schande over geroepen zijn, als zij bijvoorbeeld in het publiek hartelijk tegenover elkaar waren, en men zou het flauw, kalerig genoemd hebben, als zij nog met elkaar scherts ten. Zij moesten dadelijk met heel gewichtige gezichten en een zorg-houding meepraten over het werk, en zuchtend klagen, dat het toch een miserie is in het leven. Deden ze dat niet, dan was ‘er ook niks aan hen’. Het gebruik verlangde, dat man en vrouw zich dadelijk oudachtig gingen kleden en aan hun uiterlijk geen zorg meer besteedden. De vrouwen zagen er dan ook spoedig verslonsd, verwaarloosd uit. Wilde er een zich nog wat opknappen, dan liep het hele dorp erover samen. ‘Dat zou ook wel pas geven voor een getrouwde vrouw, zich op te doen als een jong meisje. Foei, men zou er slechte gedachten van krijgen. 't Was nog schande! En nog eens geen doek om, zo maar in een jak en blootshoofds... het was toch te grof!’
Elkaar groeten, als een van de twee uitging, kwam na het trouwen niet meer voor. Hoogstens een ‘ik ga, hoor!’ toegeschreeuwd naar de stal of een andere plaats, en uit de verte beantwoord met een ‘ja’-geroep, of ‘ga maar!’ Tot welke woeste hartstochtuitmgen de begeerte hen vóór 't trouwen ook dreef, zelfs zonder dat ze met elkaar vrijden, na het huwelijk gaven ze elkander nog geen zoen meer.
Geen boerenmeid ging van een kermis, een bruiloft, een danspartij, een buurtavond, of welke samenkomst ook, naar huis, of ‘ze moest wat gehad hebben’. De meeste meiden hadden dan telkens een andere jongen. Zelfs die een vaste vrijer hadden, zagen daar niets in.
't Gebeurde vaak, dat op zondagavonden, in een roes van veel bier, zo'n vrijer beschimpt werd met tergende toespelingen.
En dan volgde er in de regel een hevige vechtpartij, waarbij de twistenden elkander met zware knuppels, messen of bierglazen te lijf gingen, en in briesende woede er op los kerfden en sloegen, zo, dat het niet zelden met een moord eindigde. Maar de meid werd er door niemand over aangekeken. 't Was alleen dat schimpen, tengevolge waarvan de lichamen zich op elkander wierpen, nadat de drank de dier-wreedheid en de zucht naar verwonden in hen had wakker gemaakt en opgezweept tot een monster-kracht.
't Was ook niets ongewoons, als een meid, die ‘moest trouwen’, bij de ondervraging door haar ouders naar de vader van haar kind, vier, vijf verschillende namen noemde.
Maar eenmaal gehuwd, leek het wel, alsof man en vrouw leefden als vreemden bij elkaar, behalve dat het ene kind pas enkele weken was