want ze waren immers allebei de hele dag op de boerderij. Daar verdienden ze daggeld en de kost. Als ze thuis kwamen, gingen ze naar bed, en als ze opstonden weer aan het werk.
Er werd niet lang geprakkezeerd. Toon en Dien vonden ook, dat 't zo 't beste zou zijn. En dan ook maar hoe gauwer hoe beter.
Zeker, deden de lui met dubbelzinnig gelach, ze waren nou toch al zo ver, dat ze het ook allemaal weten wilden. Zoveel te eer zouden ze weer in de rust zijn.
Toen het bekend werd, was het hele dorp tevreden. Het gepraat keerde zich van de Veulenhof en ‘de booien’ af en wierp zich op iets anders, dat onder de hand weer was voorgevallen en genot-brengende afwisseling bracht in het sleurleven.
De werkzaamheden op de boerderij gingen met een kleine stoornis van een paar dagen gewoon door. De boer en de boerin waren uit de nood en glansden van plezier, dat alles zo goed was afgelopen zonder schade voor hén. Zij waren ten opzichte van de bruiloft dan ook heel gul. Stoelen en tafels, potten en pannen, alles kon op de boerderij voor het feest geleend worden. De boerin bracht ook nog allerlei mee ten geschenke, als een krentemik, wat koffie, suiker en een grote kan vol melk. En een groot kruisbeeld in een glazen stolp deed ze de jonggehuwden cadeau. Alle gasten bewonderden ‘de schone Lieven-heer’ uren lang, keken er naar en prezen opnieuw, dat het toch ‘een schone Lievenheer’ was en keken andermaal en knikten gewichtigdoend met het hoofd: ‘Ja, het was toch prachtig, zo'n schone Lieven-heer onder een stolp.’ Dien was er ook heel blij mee, en de boerin zat breed op haar stoel, pronkerig van trots.
Dat zij bij Toon en Dien op de bruiloft kwam, vonden allen ‘schoon gedaan’ van haar.
Het grote glas jenever met klontjes ging rond, en allen slurpten er eens van, nadat Toon en Dien eerst een teugje genomen hadden. En zodra het leeg was, werd het opnieuw gevuld en andermaal rond gegeven. Er werd koffie gedronken. Grote koperen kannen vol werden aangebracht, en als ze half leeg waren, goten de buurvrouwen, die voor de ‘kook’ moesten zorgen, er maar weer heet water bij. Grote stapels ronde sneden effen mik en krentenmik waren in een ogenblik verdwenen.
Terwijl de gasten blazend en zuchtend uitrustten van de inspanning zeiden twee meisjes een gedicht op. ‘Heilwens op de echtvereniging van Antonius Hubertus Peeters en Huberdina Jakobs’. Met datum en jaartal.
Een der meisjes hield het bont-bebloemde papier in de hand. Met hoge kleur begonnen ze, nauw-verstaanbaar, de woorden rad uitstotend en ze halfinslikkend, terwijl nu de een, dan de ander achter was. Langzamerhand trok de verlegenheid echter wat af, en de eerst neergesla-