Een kort, onderdrukt gelach, terwijl haar ogen hem uitdagend tegen-blikten. Dan:
‘Dat kunt ge immers niet!’
‘Och, arm dingske, met één hand draag ik u weg!’
Een schoof stro, die zij juist in de handen hield, gooide ze hem naar het hoofd met de kracht van sterke armen, gewoon aan ruw werk. Dat prikkelde hem en hij greep haar vast in een worsteling. In zijn omarming wrongen hun lichamen zich tegen elkaar. De weerstand van haar sterk gebouwd vrouwenlijf bedwelmde hem geheel in een roes van zinnelijkheid. Haar haren raakten los en bosten wild om haar hoofd terwijl haar rokken opfladderden om de benen.
Toen rukte zij zich los en liep weg.
Maar datzelfde spelletje herhaalde zich dikwijls. En er gebeurden dan wel eens dingen, waarin zij door gebrek aan ontwikkeling niets zagen, maar die hun begeerte met ál-groter kracht deden opvlammen. Geen van beiden dacht er aan, dat het iets onbehoorlijks was. Zo verminderde al langer hoe meer het hoewel onbewuste, natuurlijke zich inhouden tussen hen, dat de dadelijke toenadering tussen de man en de vrouw verhindert, maar dat door de langzame ontwikkeling hen wellicht juist met zoveel te meer kracht tot elkander dwingt. In de zomer, in het hooiland, hadden enige lui iets gezien. En onmiddellijk vloog rumoerend het praatje het dorp rond, dat de knecht en de meid van de Veulenhof met elkaar vrijden. Het drong ineens door in alle huizen als een stofwolk, waarvoor geen deuren of ramen dicht genoeg kunnen zijn. Er werd druk over gepraat. Ook werden er toespelingen gemompeld, die iets moesten verbergen voor jonge oren, maar toch ruw genoeg waren om door iedereen verstaan te worden. Eén ding was zeker, het was nog schande, zo onder één dak. Schande ook voor de boer en de boerin. Dat die zulke dingen maar allemaal toelieten.
De boerin was woedend, toen zij hoorde, dat er zo over haar geschandaald werd. Zij had nooit iets gemerkt, wist van niets af, en nu moest zij zó over de tong. Het verbitterde haar juist, dat de knecht en de meid hun vrijerij zo goed voor haar verborgen hadden kunnen houden. Dat ze daar nu niks van gezien had! Het was dan toch te gek. Zij viel uit in een stroom van scheldwoorden en verwijten tegen de meid. Die even kwaad tegen haar inkeef, dat op haar niks te zeggen viel. Het gaf een heftig geruzie. En het eind was, dat de meid over zes weken zou moeten vertrekken.
Maar toen de eerste woede wat aftrok, kwam de boerenberekeningszucht weer boven.
Het was toch een goeie meid, die werken kon voor twee. En de knecht had de huur ook opgezegd, als Dien weg moest. Dat trof heel slecht. Vooral tegen de oogst was het erg. Zonder knecht en zonder meid.