Jezus nog, met dat vrouwvolk was 't overal hetzelfde, net eender. Die meenden maar, dat de mannen het met een bak koffie konden doen. Jongens, als ze straks thuis kwamen, zouden ze weer een lelijke preek krijgen. Maar daar moesten ze maar niks om geven. Knijpen 'r maar eens in de billen, dan was weer alles goed. Dat moest men kennen, met vrouwen om te gaan. Niets zeggen, want o jee, daar konden ze tóch niet tegenaan. Vrouwen moésten brommen. Dat was overal zo. Ze zaten d'r nou eenmaal mee te houden, maar die niet trouwde, die was slim. Jongens, wat waren zij toch gek geweest om zich zo'n blok aan 't been te leggen. Als zij 't nog eens moesten doen, zouden ze wel wijzer zijn. Maar trouwen was houën. Er aankomen ging gemakkelijk, maar ze kwijt worden, verdomme, dát was kunst! Die dat uitvond, zou geld kunnen verdienen. Ja, ja, in de jonge tijd, hé! Ze waren allemaal van 't zelfde maaksel. Er waren nou eenmaal tweeërlei mensen op de wereld. Ze zouden d'r nog maar eens op drinken...
Gelach en gepraat rumoerde druk rond, ál meer bezoekers lokkend. Die toch ook eens moesten gaan horen. De arbeiders, die op weg waren naar huis of naar de akkers, zetten riek en schop tegen de muur. En klompklosten naar binnen.
Buurvrouwen troepten samen op de straat. De mouwen hoog opgeschoven op de magere, zwarte, knokige armen, waaraan de dorgerimpelde handen met diepe naden vol vuil vastzaten als grijpende vingerklauwen. Holle ogen in de beenderige koppen, waaromheen de smiezelige haren verslonsd-kleverig plakten. De kleren zakkerig om het hongerende lijf, de vettige rokken opgeschort tegen de stokkige benen zonder kuiten, de voeten in zware klompen. De handen op de brede heupen, zodat de elleboog scherp uitspitste, en het bovenlijf iets voorovergebogen, in een houding van een loerende begeerte.
Zij hadden het erg druk, konden haast niet weg uit het huis, maar moesten dan toch eens éven komen vragen. Of ze het gehoord hadden van de Van der Poortens en van Jan? Wát was er toch eigenlijk gebeurd? Er werd al van alles gepraat. Men wist niet meer, wat men geloven moest. Ja, 't was dan toch te gek, hé. Er ging wat omstaan in de wereld. Jezus, Jezus, 't was wat! Die drank, die drank! Was 't dan tóch waar, dat Jan ze allemaal had willen vermoorden in huis? God, men zou te veel krijgen van angst. Eerst had ie alles kapot geslagen, en toen werd ie nog razender. Gelukkig hadden ze 'm buiten gesmeten, anders. De gehele dag was ie gaan zuipen met de Rooie. Hij had niet op zijn benen kunnen staan, toen ie in 't dorp was. Al lang verdiende hij niets meer, ze hadden geen brood meer in huis, de kinderen liepen als schooiers, maar hij zoop tóch, draaide d'r alles door. Er was niks aan die vent, dat wisten ze allemaal. Kon ook niet. Men hoefde maar te denken, hoe die er was gekomen. Van Marie en Mien werd ook niet veel goeds gepraat, die hielden zich met alleman op. Marie lokte vroeger al de jon-