hùn klooster, waartoe ook zij hadden bijgedragen. Ieder moest offeren naar zijn vermogen, het penningske der weduwe zou ook niet versmaad worden. Nog veel wachtte op voltooiing, eer het klooster de jonge dames uit de aanzienlijkste families een huisvesting en opvoeding kon aanbieden overeenkomstig de stand, waarin zij door hogere beschikking geplaatst waren volgens een alwijze, nimmer falende regeling.
Gejuich en getoeter daverde omhoog, toen de redenaar eindigde. Opnieuw bonkerde dreunend het massaal hoerageschreeuw en gejoel op, toen er gezegd werd, dat allen zich op gepaste wijze moesten vermaken tot viering van deze heugelijke dag en daarom vrij drinken hadden. De hoge gasten gingen binnen, waar hun het grote officiële feestdiner werd aangeboden.
De laatste karren werden geladen.
Nog een partij steigerhout, planken en kalkbakken moesten naar 't naastbijzijnde station vervoerd worden. Dan was alles opgeruimd.
Met een paar kameraden was Jan aan 't werk. De anderen hadden gedaan gekregen, toen de muur klaar was.
‘Allee! Hop!’
Een kalkbak vloog over de zijplanken op de kar en holderde over de houten heen, tot hij vast lag.
‘Ziezo, die kan er niet afvallen!’
‘Vooruit, pak aan! Een... twee... drie!’
Een lange steigerpaal zwaaide met een aanzet omhoog. Het dunne uiteinde zwiepte heen en weer, ver van de karbodem af.
Met geroep en druk beweeg spoorden de arbeiders elkander aan tot haast.
‘Héla, niet zo lui!’ schreeuwde Jan. ‘Denkt ge dat ge het voor niks krijgt?’
Vóór de avond moest alles op de ladingplaats zijn. De aannemer had hun een goed drinkgeld beloofd, als zij daarvoor zorgden. Dát moesten ze zich niet neven de neus laten gaan. 't Was de moeite van wat harder werken waard.
‘Zeg, hoor hem eens!’ riepen de anderen spottend terug. ‘Hij wil zeker opzichter worden!’
‘Jongens, de handen uit de mouwen!’ deftigde Jan. ‘Wie niet werkt, zal niet eten. Niet drinken, wil ik zeggen!’
‘Vanavond zullen we hem nog eens raken, hoor! Het is de laatste keer moeten we maar denken. Zeg, het is sakkerjuus jammer, dat het ding klaar is. We moesten altijd zo aan het bouwen kunnen blijven. Dat was wat, hè?’
‘De hele boel moest nou invallen!’
‘Vannacht achtereen weer afbranden tot op de grond.’