noeg van had, en de poten er af trapte. Op een plaats werd zelfs op een avond de lamp van de zolder geslagen.
De herbergier, die het beletten wilde, kreeg ruzie met de wilde troep. Ze lieten hem met de stukken zitten en kwamen niet meer in zijn café. Maar de meesten waren slimmer, lieten hen maar aandoen. Op betalen keken zij zo nauw niet.
Jan was er altijd bij. In de week werkte hij hard en verdiende goed. Dan mocht hij toch ook wel eens wát verzet hebben? Dat was ook alles, wat werkende mensen hadden, hè? Ja, hij wist 't wel, dat Mien 'r moeder hem dat niet gunde, net zo min als vader Hansen. Maar daar zou hij zich nou eens niet aan storen. Hij gaf 'r de bliksem van, van al het gezanik. Hij zou zich nou ook 'ns niet de baas laten spelen. Als hij 's zaterdags of 's zondags zijn loon afgaf, dan was het altijd: ‘O, ik dacht dat het meer was!’ Of: ‘Ze betalen aan het klooster ook zo goed niet meer als in het begin,’ of zo iets. Met een heel nuchter gezicht. Hij deed dan net, of hij niets begreep. Hield zich maar van de domme. En liet 't maar zo. Maar hij snapte het drommels goed. Als ze meenden van niet, dan kenden ze hem nog niet, hoor. Hij zou zeker tot op de laatste cent toe alles moeten afgeven. En niks verteren. Thuis zitten als een ouwe huisvader. Hij alleen werken en verdienen, en de anderen opmaken. Daar dankte hij toch voor. Hij nam 't er zich vóóraf van.
Toen ze pas getrouwd waren, hielp Mien hem altijd, als haar moeder zo iets zei. Maar nou keek ze ook al zuur en begon wel eens te mopperen. Hij begreep 't wel. Als hij op zijn werk was, bleef Marie er tegen haar over zaniken, dat Jan zoveel dronk en zoveel geld nodig had. Hij had er een paar keer woorden met haar over gehad. 't Moest nou niet lang meer duren, dan zou hij 't ronduit zeggen, dat hij het verdomde, voor allemaal te werken, dan moest ze het maar weten. En ze hoefde zich door haar moeder niet te laten opstoken tegen hem. Als ze zijn verdienst niet hadden zou 't hen zo niet gaan. Dat Van der Poorten iedere dag zijn klare moest hebben, dáár werd niets over gezegd. Dat kostte toch óók. 't Was hem ook niets naar de zin, dat die Rooie nog zoveel bij Van der Poorten aan huis kwam. Die lag er de halve tijd, zeiden de lui. Zijn werk-kameraden hadden er hem al wat mee voor de gek gehouden. Ze vertelden hem terug, hoe de Rooie ging zwetsen en stekelig-spotten: Bij Van der Poorten was het goed, daar had hij maar voor het kiezen.
Hij geloofde d'r geen woord van. Het zouden gemene leugens zijn. Maar dat gelach en gepraat was toch om hels te worden. 't Was eigenlijk maar gelukkig, dat de Rooie hém niets zei, als hij een stuk in z'n kraag had, want dan gaven 't misschien dooien.
Zijn kameraden van 't werk meenden 't niet kwaad, dat wist hij wel. 't Was maar plagerij, als ze hem voor de gek hielden met de Rooie en Mien. Toch was het vervelend, en hij kon tegenwoordig niets verdra-