laatste overblijfsels van een stuk leed-leven uit vroegere eeuwen. De zon kon met haar brandendste stralen dat gewrocht van zware mensenarbeid niet verbrokkelen.
Voor de bevolking bleef dat altijd ‘het kasteel’. Er waren er nog, die daar 's avonds niet voorbij konden gaan, zonder dat een gevoel van angst hun lichaam doorhuiverde. Het was er dan zo donker, zo heel zwart. 't Leek wel, of door het gesuis van de bomen heen een aanhoudend pijngekreun opklaagde. Er werden dan ook maar lelijke dingen van verteld. Van mensen, die in diepe kelders gesmeten waren. En van grote heren en rovers, die daar geleefd hadden als goddelozen, net als beesten. Sommige lui noemden dat wel maar fabels, omdat ze de geschiedenis hadden gelezen. Maar het papier is geduldig. Grootvader zaliger had dikwijls verteld, dat zijn grootvader zaliger zelf wat gehoord en gezien had.
Het was er niet pluis, dat was zeker. En 't was maar goed ook, dat daar een klooster kwam. Er kon dan van aan zijn wat wilde, maar het gebed van de zusters zou zeker niet schaden. Neen, dat was goed, dat was heel goed. Ze konden ook wel blij zijn, dat ze eens een klooster kregen, zoals op andere plaatsen. Dat was dan toch heel anders voor het dorp. En het zou een deftig worden, wel van meer dan honderdduizend gulden. Het zou iets schoons zijn, zoals er nog niet veel waren. Ja, die zusters hadden geld, met hopen. Die bouwden maar.
En wat ze nog niet hadden, dat zouden ze wel loskrijgen. Het was toch flink geweest van de nieuwe burgemeester, dat hij dat klaar had gekregen. Slim van 'm, die grond van het ‘kasteel’ af te willen staan. Dat hele stuk leverde de gemeente toch niets op, 't was maar een wildernis. En voor zo'n klooster was 't net echt. Bomen en struiken en water, daar speculeren die zusters op. Als ze het ‘kasteel’ niet voor niks gekregen hadden, waren ze zeker niet gekomen. De burgemeester had gezegd, vertelden de raadsleden, dat de gemeente dan ook geen cent hoefde te geven voor de bouw, geen cent. Dat was ook veel waard. Zo'n klooster was een groot voordeel voor 't dorp en kostte de gemeente niets. Heel anders dan bijvoorbeeld nieuwe wegen aanleggen. Daar waren hopen geld voor nodig. En wat was 't dan nog? Vreemden lokken naar 't dorp, die de goede mensen met allerlei nieuwigheden maar zouden bederven en op de duur ten laste van ‘de arme’ komen, dat zag men overal.
‘Ja, die nieuwe burgemeester is niet dom. Laat die maar los. Die heeft veel te zeggen bij de hoge lui!’
‘Nou, dat is waar! Die heeft letters gegeten. Tegenwoordig zijn ze de duvel te slim af met al die geleerdheid.’
‘'t Is anders wel een rare snuiter geweest, die Jan, net als zijn vader. Maar de slechtheid zal wel niet van een kant zijn gekomen. En godsdienstig is hij toch. Dat ziet men wel aan dat klooster.’