Peel omnibus
(1969)–H.H.J. Maas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
af- en aanlopen. Een enkele wegstervende stap met sleepkletterend sabelgerinkel bij iedre voetneerzet drong tot de van verlatenheid holle kamers door. Jan lag op zijn strozak. Hij had gruwelijk het land. Zijn telkens aangemelijkend gedenk maakte hem kwaad en gek, dat een pijnigende onrust woelde door zijn lijf en hij zich dan zo, dan weer anders gooide. Hij wou, dat ie maar verrekte, wat kon 'm de ganse boel nog verdomme? Wat had ie nou? Zolang zijn vijfentwintig gulden niet op waren, had ie maar getrakteerd en geleend. Toen hadden ze allemaal mooi weer gespeeld. 't Was Hansen hier en Hansen daar. Maar nou ie zelf niks meer had, nou lieten ze hem links liggen. Een zondag met vieze twee kwartjes, ja, wat kon je daar potverdomme nou mee aanvangen! Dat zou zo'n meid in twee keren opzuipen. Dat was alles geweest. Als hij nou wat vroeg, dan hadden ze zelf niks. Daar lei ie nou al twee zondagen op z'n strozak. Zonder centen hoefde hij nergens te komen. Had ie die paar dubbeltjes nog maar van de laatste vijf dagen. Maar dan had ie niks kunnen kopen in de kantine en niks goeds over de tand gehad. Je kreeg toch niet veel soeps. Zo'n moes van halve koolblaren, waar de rupsen nog opzaten, kon ie niet vreten. Dat verrekte hij toch, net varkensvoer. Hij had er nou toch wel spijt van. Had ie maar liever wat honger geleden, dan had ie nog eens kunnen gaan naar het ‘Heidebloempje’. Sakkerju, wat 'n mooie meid! Als hij aan haar dacht, kon hij het niet uithouden. Dan zou hij er razend van worden. Met 'n paar dubbeltjes kon ie daar tóch niet komen. 't Kostte hem daar elke keer 'n hoop geld. Maar hij zou wel ergens anders lol kunnen hebben voor een beetje, als hij 't maar had. Hij verdomde 't nou toch ook voortaan! Geen mens kreeg nog wat van 'm, zo'n smeerlappen! Wat zouden die nou doen, die ook geen cent meer hadden? Zeker weer over de straat gaan sjouwen. Eens was ie mee geweest, maar nou niet meer, dat vertikte hij wel. Wat had hij dán? Dan bleef hij nog liever op z'n strozak liggen. Daar waren ze nou met z'n tweeën op de hele kamer, die vrijwilliger Van Hoek en hij. Wat die vent snorkte. Die sliep maar. God wat 'n gemeen gezicht, net een schooierssmoel. Die is er nou al acht jaren bij. Wat zal die al afgeboemeld hebben. En ze zeggen, dat ie de helft van de tijd in het hospitaal gelegen heeft. Nee, voor zo'n meiden bedankte hij toch. Wat 'n zooi! Maar in 't ‘Heidebloempje’ kan 't geen kwaad, die hebben bewijzen. Sakkerloot nee, d'r maar niet aan denken. 't Was niet om uit te staan. Hij moest ook maar stil gaan liggen en maffen. Hij legde zich op een zij en probeerde te slapen. Maar onbewust wakkerde het gedenk weer aan. Wat hadden ze hem gemeen verneukt. Dat die Rooie nou ook zo stom was geweest het geld aan zijn vader te geven. Anders had ie nou genoeg gehad. Dat had ie moeten weten. Zonder wat te denken schreef | |
[pagina 68]
| |
ie de Rooie om geld, toen die vijfentwintig gulden op waren. Eerst kreeg ie nog geen antwoord, en toen ie nóg eens schreef, kwam er een brief, dat vader Hansen al het geld opgebeurd had. Hij zou Jan wat sturen, had ie gezegd. Dat was 'n verdomde stommigheid. Wat die te pakken had, dat was naar de bliksem. Een brief vol gezanik, dat was alles, wat ie ontvangen had. Dat ie maar moest sparen, hij verdiende toch alle vijf dagen wat, en maar eens aan vader moest denken, die had zoveel voor hem gedaan en zoveel kosten met hem gehad, altijd. Verrek ja, ransel als een hond. Wat was ie toch een ezel geweest, dat ie zich zo door de Rooie had laten bedonderen en voor hem was gaan dienen. Wat zou die smeerlap hem nou uitlachen. Met die vent wou ie ook al niks meer te doen hebben. Al net zo'n valserik als allemaal. Maar of hij er zich nou al kwaad over maakte. Dat had ie al zo dikwijls gedaan, en 't hielp niks meer. Was ie maar weer goed en wel in Pruisen. Dan had ie altijd marken genoeg. Eerst had ie de pest gezien aan dat exerceren. En 't schildwachten was nog 't beroerdste van alles. En nou ze afgeëxerceerd waren, had ie geen duiten voor de vrije tijd. Dat was om hels te worden. Dat soldatenpakje beviel hem anders wel. Als je maar flink kon uitgaan. De knopen, de sabel en de sporen mooi gepoetst, dat ze opblonken als een spiegel. Als die sporen dan zo rammelden en de sabel kletterend over de straatstenen nasleepte, dan hadden de meiden je in de gaten. Een flinke huzaar kon er zoveel krijgen als hij wilde, als ie maar centen had. Anders laten ze je zitten met je armoe, die mooie kanaljes! Dat had ie nooit gedacht, dat ie in Holland zoveel lol zou kunnen hebben. De meiden waren er net eender als in Pruisen. Maar zonder marke bleef je d'r hier van af, tenminste in het ‘Heidebloempje’ en zo'n plaatsen. En dat was 't puikje. Zo kon je 't anders niet hebben. Als ie afging, dan dadelijk weer naar Pruisen toe, hoor. Hij zou dan wel zorgen, dat ie marken genoeg had, als ie voor een maand moest opkomen. Dan er van profiteren, tot ie er bij neerviel. En de anderen zouden er geen cent van zien. Hij was altijd de goeie kerel en de royale kameraad, maar als je niks meer hebt, laten ze je naar de maan lopen. Hij verdomde 't ook voortaan. Alle vrije uren zou ie naar 't ‘bloempje’ gaan, die sakkerjuus lekkere meid! Kon hij er nou toch maar eens uit! Wist ie maar iets te prakkezeren. Hij kon 't niet langer uitstaan. En die ouwe ging nou mooi weer spelen van zijn geld. Nee, 't lei zeker in de kast, goed weggesloten. Wie had daar nou wat aan? Verr... Hij gooide zich om, en zijn vuist dofte zwaar neer op de strozak. Van Hoek werd wakker. Rekte zich uit met een lange geeuw. | |
[pagina 69]
| |
‘Potverdomme Hansen, lig jij daar ook nog te mieren!’ ‘Moet ik niet?’ ‘Heb je niks meer, zeg?’ ‘Geen rooie cent!’ ‘Dan kan je ook gaan liggen uitdrogen, net als ik.’ ‘Gij bent gisteren nog op sjouw geweest.’ ‘Daar heb je vandaag niks aan! Het kan me niet verdommen, maar vanavond ga ik uit, hoor!’ ‘Zonder centen?’ ‘Al moet ik ze van de duvel halen, ik blijf niet de hele avond op de strozak liggen!’ ‘Zeg, gij lult ook maar wat.’ Toen kwam Van Hoek bij hem. Hij wist nog wel een middeltje om aan geld te komen. Maar smoel dicht, hoor. Dan konden zij een lollige avond hebben. Hansen moest zijn lange jas naar een uitdrager brengen. Hij kreeg er gemakkelijk een gulden op. Van Hoek verwachtte iedere dag geld van huis. 't Kon daags daarna al komen, best, hoor. Dan zouden ze de jas terug gaan halen voor vijf kwartjes, dat zouden ze afspreken. D'r was helemaal geen gevaar bij. Hij wist de weg goed. Met 'n gulden konden ze samen fijn uitgaan, zeg.
Een paar dagen later moest Jan naar het hospitaal. En toen hij genezen was, werd hij met de wagen afgehaald om zijn straf te ondergaan. |
|