was niet noodig, meende hij. Nee, hij zou gemaakkelijk alleen thuis komen. Waarvoor dan die schade?...
In den nacht werd het veel erger, en 's morgens was hij heel buiten kennis. Hij woelde door zijn bed, al maar pratend over turf en aken en ‘striekke’...
De buurvrouwen kwamen met gedroogde vlierbloemen. 't Was niks as 'n kou, zij hadden dat wel meer gezien. Sjang moest heete vlierthee drinken en dan goed ondergedekt blijven en hard zweeten, dan trok het er vanzelf weer uit...
De zieke sloeg met zijn armen het kopje over het bed heen, van niets wetend. Ja, hij moest toch drinken. Zij trachtten hem vast te houden, en het vocht in zijn keel te gieten, maar het gaf niets. Hij bleef ijlen van den peelarbeid en den turfhoop, die hem op de borst lag. Waarom haalde niemand hem daaronder uit?...
Fien en Dien snikten hardop en vluchtten uit het kleine slaaphokje. De kinderen schreeuwden bang...
Toen hij stiller werd, begon een van de buurvrouwen te praten van naar den kapelaan te gaan. Hij stond haar toch niks meer aan, dat hij de thee niet wilde... die hielp àltijd...
De kapelaan kwam dadelijk maar kon alleen het H. Oliesel toedienen.
Daarna gingen de buurvrouwen uit het stal-kamertje, met half onderdrukte stemmen snaterend:
- Ie hit z'n dinge toch gehad, dat is evvel 'n heel gereustigheid, jao wonne, der, me kan nooit wete... nou kan d'r gebeure wat er wil...
Bij hun thuiskomst vonden Toon en de kinderen hem al dood.
Fien hield haar drie kindjes tegen zich aangedrukt, en stiet een wilden schreeuw uit, toen zij binnenkwamen...
***
Den volgenden avond brachten een viertal arbeiders uit de buurt de doodskist.
Na een dag werken in de peel en veel ‘snevel’ gedronken te hebben, zouden zij Sjang in de kist leggen. Ruw stootten zij de kist naar binnen, en in den drank-roes deden zij hun werk, zonder dat hun gevoel van mensch-zijn geraakt werd. De jenever hoorde weer erbij.
- Wie zu'n d'r nog mer 'ne vatte...
- Dat we 'm nog lang meuge luste...
- Mardi jao, anders ligge w'ok in zoo'n planken huis...