ineens kon niet, dat bewees zich vanzelf... die maatschappij van Lizaveen maar laten loopen dan.. gelukkig hoefde Peelheim zich door niemand op den kop te laten zitten...
De gemeente wentelde den druk van deze moeilijkheden van den secretaris af door te betalen. Maar Jennesen zou zich wreken...
Alle vreemde werklui, die bij ‘De Nijverheid’ weggelokt waren of van zelf waren gaan loopen, moesten Peelheim maar uit. De armmeester vloekte, dat het hem nu lang genoeg was. De gemeente had meer dan genoeg aan eigen volk... Ze moest zeker dien vreemden bocht ook nog laten zat-vreten... Maar terug, waar ze vandaan kwamen, naar Lizaveen of naar hun eigen gemeente... Peelheim hoefde zich van niets aan te trekken... had daar niks geen verplichting toe...
In het woningkrot van Toon Peeters schreeuwde de ellende van twee gezinnen samen.
Het water sijpelde van den weg onder de deur door op den leemen vloer en maakte dien overdag tot een slijkerigen bodem. 's Nachts vroor het stroo daaraan vast, waarop de drie oudste kinderen sliepen. Nu Sjang dood was, kon er wel wat opgeprakkizeerd worden, Fien nam haar kinderen bij zich in bed. Daardoor kwam er een ledikantje vrij, maar dat was te kort voor de kinderen van Toon. Zijn vierde kind werd al haast elf jaren. Voor de twee jongste, die in leeftijd ongeveer gelijk waren met de kinderen van Fien, ging het best. Nu kon ieder van de drie grootste om de beurt een nacht in de bedkoets slapen en de twee ouderen hadden dan 't gewone bed op den grond, dat na de koude nachten 's morgens op een ijsklomp lag...
Het weinige, dat Toon en de jongens nu en dan konden verdienen, glitste weg als een druppel op een gloeienden steen.
Eindelijk moest de eerste vraag om onderstand aan den armmeester gedaan worden...
Den eenen keer ging Toon zelf, den anderen keer zijn vrouw, dan eens Fien of een van de kinderen. Met een sombere vasthoudendheid stonden zij de striemen uit, waarmee zij van de deur gejaagd werden, en gingen weer terug...
- Eer tk vur me zelf aan ow wat kwaam vraoge, vraat 'k nog eeër rotheid van de straot op, driftte Toon uit in opgistende woede. Mer 'k kom vur de kiender...