| |
| |
| |
VII
Een paar dagen na de verzending van zijn stuk kreeg De Visscher een kort bericht, dat de redactie van Het Nieuws van Peelland eerst het artikel over Peelheim wenschte te hebben, voordat zij een besluit nam van al of niet plaasting, ook van ‘Turf-graven’.
Wie de redactie was, wist hij niet. Het stuk was onderteekend met een onleesbaren krabbel. De meeste bladen uit de omgeving waren echter in handen van geestelijken.
Op een Zondagmorgen ging hij weer naar Lizaveen in de hoop inlichtingen te krijgen.
Er was geen tijd meer geweest om den directeur van ‘De Nijverheid’ te schrijven. Niet wetend, of hij gelegen zou komen, bezocht hij eerst maar eens Verhoeven.
Misschien kreeg hij van hem wel wat te hooren.
Verhoeven ontving hem weer met veel drukte. Hij wist zeker, dat de directeur thuis was, wilde heel graag even gaan vragen, of een bezoek van De Visscher hem nu convenieeren zou...
Maar à propos, wat dacht De Visscher nu, zijn denkbeelden over de arbeiders waren zeker wel heel veranderd na dien Zaterdag? Ja, het was een schande geweest, nietwaar, en zoo ging dat nu iederen Zondag, en op de zelfde manier brachten de ‘Poepen’ ook de zondagen door ‘bij Drika’. Daar had men nu de gevolgen van de hooge loonen. Hoe meer dat volk verdiende, hoe erger het huishield. De pastoor had daags daarna leelijk gedaan. Hij riep uit: ‘Jullie bent allemaal smeerlappen en smeerlapinnen...’
- Jawel, maar als de loonen laag zijn, drinken de werklui en de boeren ook, er is nog geen enkele markt of kermis afgeschaft hoeven te worden bij gebrek aan bezoekers....
- Juist, juist, mijn waarde, precies, wat ik zeggen wil...
- Nee, je noemde precies de hooge loonen als oorzaak... 't is ook nog de vraag, of de loonen hier hoog zijn... maar die 't meest verdienen, geven die zich ook 't meest aan uitspattingen over?...
- Dat moet u niet uit mijn woorden halen, amice, zoo iets zou ik niet gaarne willen zeggen...
- Ik vraag het maar...
- Men moet niet uit 't oog verliezen, dat ontwikkeling en beschaving een groot verschil maken...
| |
| |
- Nou, ontwikkeling en beschaving dan ook voor het volk... een goed loon en minder zwaar werk...
- Ta, ta, ta,... allemaal hersenschimmen, vriend, allemaal hersenschimmen... het beginsel van maatschappelijke orde is onderscheid... is onderscheid...
Verhoeven herhaalde met gewichtig-doening in stem en gezicht, terwijl een lichte gemelijkheid in zijn woorden optoonde. Toen:
- Ik leg me tegenwoordig nog al toe op sociologie... zoo las ik dezer dagen een studie van... van... hoe heet die kerel nu ook weer... enfin, ik zal 't u bij gelegenheid wel eens ter lezing geven, waarlijk interessant hoor, waarlijk interessant... als men in die zaakjes wat dieper doordringt, dan gaat men er anders over denken... Hij werkt dat heel aardig uit: de nnaatschappij is een product van een groot aantal factoren... heel wiskundig... wiskunde, dàt is de grondslag van zijn redeneering... ik heb ook altijd veel aan wiskunde gedaan...
De Visscher zou dan maar eens gaan zien, of hij den directeur te spreken kon krijgen. Verhoeven ging mee om hem den weg te wijzen naar het kantoor en drong er op aan, dat hij nog voor zijn vertrek naar huis bij hem zou komen.
De directeur ontving hem heel vriendelijk. Hij had gehoord, dat De Visscher zich bijzonder interesseerde voor de veen-exploitatie van de gemeente Peelheim. Nu, die zaak was alle belangstelling waard. Een knoeiboel van 't begin tot 't einde. De gemeente zou er wel bij varen, als zij haar veen verkocht had. Daar diende wel eens de aandacht op gevestigd te worden, dat er een eind werd gemaakt aan dat zakendoen zonder kennis, misschien door ingrijpen van hooger hand...
De Visscher voelde wel, dat ‘De Nijverheid’ nog altijd het veenterrein van Peelheim in haar bezit wenschte te hebben.
Of hij wel wist, dat Van Ruwhorst uit Veendorp handelsagent was geworden voor de gemeente?
Verrast keek De Visscher op. Nee, dat was hem nog niet bekend...
Nou, dat was toch zoo, en hij was benieuwd, wie van de twee de gladste zou zijn om zijn eigen zak te spekken, Van Ruwhorst of Jennesen, lachte de directeur. De een zou den ander bedriegen, maar Van Ruwhorst had een kwaje tegen...
In ieder geval, 't was al een slimme zet geweest van Jennesen zoo iemand uit te kiezen. Die was voor alles te gebruiken, een eerlijk mensch niet...
| |
| |
De maatschappij had óók relaties met Peelheim, maar de gemeente kwam haar verplichtingen niet na. Jennesen had altijd uitvluchten bij de hand. En sinds Van Ruwhorst in 't buitenland reisde, wilde hij de gemeente heel van 't contract met ‘De Nijverheid’ losmaken, ofschoon zij genoeg turfstrooisel in voorraad had, dat nu tegen minderen prijs in het buitenland verkocht werd. Natuurlijk zou daar weer voordeel aan zitten voor Jennesen en Van Ruwhorst, maar de maatschappij dacht er niet aan haar rechten te laten varen. Zij had natuurlijk schadevergoeding geëischt. En ook gekregen.
De Visscher kon zijn blijdschap nauwelijks inhouden, toen de directeur hem een afschrift liet zien van het stuk, dat indertijd door den secretaris was opgemaakt voor Gedeputeerde Staten, en van het verslag over den toestand der gemeente in het vorige jaar. En ijverig ging hij aanteekeningen zitten maken, waarbij de directeur hem hielp.
Toen hij wegging, beloofde hij te zullen zorgen voor toezending van het blad, waarin het artikel zou geplaatst worden.
***
Bij Verhoeven ontmoette hij pastoor Van Appelen. Die geestelijke beviel hem bij nadere kennismaking nog beter, dan hij eerst al gedacht had volgens de indrukken, door middel van Verhoeven opgedaan. Zijn vlotte, ronduite manier van spreken, vrij van kleingeestig gefemel nam hem dadelijk voor den pastoor in.
Van Appelen was niet jong meer. Zijn haren begonnen al van grijs spierwit te worden. Maar zijn los beweeg en vroolijk gepraat stonden naar een jongen levenslust.
Of De Visscher ook fietste?...
- Nee, dat kan 'k nie...
Jonges nee, dan was hij ook geen mensch van den nieuwen tijd. Hij deed het wel, dat hoorde bij den vooruitgang. En dàt van iemand te hooren, die stukken schreef van zoo vooruitstrevende richting...
- Zóó zullen toch niet veel pastoors d'r over denken...
Ja, deed hij met een afwerend handgebaar, heel goeie menschen, maar wel wat erg vasthoudend aan den ouden tijd... hij kreeg ook heel wat van hen te hooren over zijn liefhebberijen als fietsen, jagen en vogels vangen, maar dan stuurde hij maar eens een vetten haas om de kritiek te ontwapenen, lachte hij. Laatst had hij nog een mooie gehad. Een oude collega, een pastoor van een kleine parochie, 'n uur
| |
| |
of drie van 't spoor gelegen, kwam hem een bezoek brengen. Hij ging hem aan het station afhalen. Toen de trein stilhield, stond de goeie min al voor het portier met een angstig gezicht, of-ie er wel weer uit zou komen, te kloppen en te rammelen. Hij maakte de deur open en zei: ik zal je 's helpen, pastoor, je ziet niet alle dagen 'n trein...
Maar dat mopperen, dàt was kostelijk geweest. ‘Ja, altijd voor den gek houden... me zou zeggen, ge zoudt toch wel 's wijzer worden... of ik nooit'nen trein gezien heb... wat moetende menschen denken...
Hij had gezegd: ‘wees maar gerust, de menschen denken nie...’
- Nee, dat 's jammer genoeg waar, stemde De Visscher gretig toe.
- 'n Mensch, die begint te denken, wordt gevaarlijk, hebt u laatst immers gezegd?
Verhoeven trok een oneerlijk lachje om zijn mond.
De Visscher keek hem aan, en bleef zwijgen. Maar de pastoor antwoordde:
- Dat kan ook... 't hangt er maar van af voor wie...
- Voor hem zelf misschien, deed Verhoeven vroom.
- Als we te doen hadden met een denkend volk in onze streken, dan zouden er een hoop misbruiken en verkeerde toestanden nooit gekomen zijn of niet meer bestaan...
De Visscher werd dadelijk ernstig, nu het gesprek dezen kant uitging, en uitte met vuur, wat zijn denken dagelijks vervulde, De pastoor viel hem bij en voltooide nog:
- Wie de menschen wil leeren kan hen nooit te dom veronderstellen...
Toen begon hij over zijn preeken. De middagklok werd geluid, maar heel in beslag genomen door zijn onderwerp, lette hij er niet op en ging door.
Verhoeven vermaande:
- Zullen we niet eerst een kruisje maken, heeren?...
***
Toen De Visscher vertrok, liet Verhoeven hem uit.
- Een aardige man, de pastoor, niewaar... wel wat vrij, wat... hoe zal 'k het noemen... in zijn opvattingen...
De Visscher vond hem zeer sympathiek.
- Zeker, zeker, is ie ook... we zijn goede vrienden... heel amicaal onder elkaar... En wat zei de directeur wel?...
| |
| |
- O, we hebben 'n heel interressant gesprek gehad... sneed De Visscher verder uitvorschen af. Een onbehaaglijk gevoel, dat Verhoeven niet te vertrouwen was, kwam over hem, en gehaast nam hij afscheid. Ook een, die katholieker wil zijn dan de paus, flitste het nog door zijn kop onder het groeten.
Dien eigen avond, vol van het gehoorde bij den directeur te Lizaveen, en gedreven door den drang tot publiceeren, schreef hij zijn tweede stuk.
| |
De veen-exploitatie van Peelheim.
Toen eenige jaren geleden een paar maatschappijen in onderhandeling waren getreden met ons gemeentebestuur om de Peel te koopen, moest en zou de gemeente zelf vervenen, fabrikant en handelaar spelen. Daar waren toch zooveel voordeelen aan verbonden! De ingezetenen zouden er God weet hoeveel méér mee gebaat zijn dan met verkoop, de gemeentekas zou binnen enkele jaren gevuld liggen met miljoenen. De eigen exploitatie was de poort van het miljoenenparadijs, en de verkoop kon niet anders dan leed en schade veroorzaken.
Jawel, maar 't is anders uitgekomen. Voor de arbeiders is de werkelijkheid zoo, dat zij minder slecht af waren bij den boer. De loonen, die ik in mijn vorig stuk heb genoemd, zijn voor de werklui van de gemeente nog onbereikbaar hoog. Bovendien zijn zij overgeleverd aan den willekeur van een persoon, die er gedwongen herberg- en winkelnering op na houdt. Alles bijeen genomen, de traktementenfabriek, de handel en deze winkel-en café-zaak, is de Peel voor hem een miljoenenparadijs. Voor hem en de vriendjes, en voor niemand anders.
De ingezetenen ondervinden dagelijks, hoezeer de welvaart van de bevolking achteruitgaat. Nog enkele jaren zoo, en er is veel meer schuld dan bezit in onze gemeente. Alle eigendommen van neringdoenden worden zwaar belast, omdat zij geen noemenswaardige inkomsten meer hebben.
En de gemeentekas?
In het verslag van den toestand der gemeente over het vorige jaar, dat in April j.l. door den burgemeester is uitgebracht aan Gedeputeerde Staten, wordt onder hoofdstuk V sub a opgegeven, dat de veen-exploitatie van Peelheim heeft opgebracht f 124193,87, terwijl de kosten bedroegen f 105496,92. Het verschil tusschen deze cijfers is f 18696,95.
| |
| |
Een gemeente-boekhouding is misschien voor den oningewijde wel een onoplosbaar getallenraadsel. Anders zou ik zeggen, dat even genoemd verschil het winstcijfer moet beteekenen.
Welnu, is mijn opvatting onjuist, dan hoop ik, dat dit artikel aanleiding geeft tot nader uiteenzetten van de bedoeling dier cijfers.
Maar als werkelijk die som van f 18696,95 de winst van onze veen-exploitatie moet voorstellen gedurende het vorige jaar, dan eischt het belang van Peelheims ingezetenen, waartoe ik zelf ook behoor, kritiek op zoo'n bedriegelijk cijfergoochel.
Die winstrekening raakt kant nog wal.
Het vorige jaar leverde de gemeente Peelheim aan de Conventie van turfstrooiselfabrikanten achthonderd wagons turfstrooisel (let hierop)!, tegen den prijs van f 70 per wagon, en ontving daarvoor zonder eenige korting f 56000.
De kosten hiervan, met inbegrip van de waarde van het veen, werkloonen, enz. kunnen - ruim gerekend - nooit hooger zijn geweest dan f 50 per wagon, zoodat op deze leverantie reeds een winst gemaakt is van f 16000. En dan voeg ik er dadelijk bij, dat de kosten te hoog gerekend zijn ten opzichte van de arbeidsloonen!
Dan moet er dus nog overblijven een winst van f 2696,95 op de groote veenderij van zwarte turf.
Om deze winst te verkrijgen zijn ruim 2500 dagwerken turf gegraven, waarvoor minstens 15 hectaren veen noodig zijn geweest.
Is het dan mogelijk zoo'n winstcijfer anders dan belachelijk te noemen?
En bovendien, wat is indertijd aan de Deputatie geschreven met onderteekening van burgemaester Van de Splinter en secretaris Jennesen?
Dit: elke hectare van de Peelheimsche veengronden zou voor minstens f 10.000 zwarte turf opleveren, waarvan de onkosten in totaal niet meer van f 2500 konden bedragen. Dus een zuivere winst van f 7500 per hectare.
Als het niet waar is, moet de heer Jennesen het maar zeggen!
De winst volgens het verslag bedraagt omstreeks honderd-en-tachtig gulden per hectare.!
Alle waarborgen van juistheid ontbreken daarbij ook nog in het verslag. 't Schijnt wel met buitengewone handigheid ineengezet, alsof er een ‘kunstenaar’ aan 't werk is geweest.
Geen sprake van gedetailleerde posten. Geen rente van kapitalen,
| |
| |
geen afschrijving op machines en gebouwen, geen waarde van grondstof, enz. Zoodat niemand de eindsommen kan controleeren!
Hoe kan de Deputatie haar goedkeuring aan zulk bedrijf hechten?
Nog iets: Zooals boven reeds gezegd is, levert de gemeente aan de turfstrooiselfabrikanten, haar concurrenten, die toch ook weer verhandelen moeten. Daaruit blijkt, dat zij niet de prijzen kan maken, die er te maken zijn.
Heel natuurlijk, dat handelt maar zonder zakenkennis. Het gaat toch maar met het eigendom van de gemeente!
Bovendien, die 800 wagons van het vorige jaar hadden er 1500 moeten zijn volgens het contract. Waarom zijn de overige 700 niet geleverd? Aan voorraad ontbrak het toch niet?
En waar is de schadevergoeding aan de Conventie geboekt?
Dat contract loopt ook nog over dit jaar, en ook nu komt de gemeente haar verplichtingen niet na. Wat weer uitloopen zal op schadevergoeding. Geen nood, Peelheim heeft de duiten, opdokken maar.
Naar ik verneem, is de heer Van Ruwhorst uit Veendorp aangesteld tot handelsagent, en sedert wordt aan het buitenland verkocht. Niemand van de raadsleden kent een vreemde taal; er zijn er bij, die geen zin achtereen kunnen lezen, de meesten verstaan alleen maar Peelheimsch over dagelijksche dingen van den stal, den akker en burentwisten. Wie moet nu over de contracten, enz. oordeelen? Overigens, geen van de raadsleden weet iets van handel en industrie.
Dit is zeker: het Peelheimsche bestuur moest geen uur wachten met de heele veen-exploitatie aan kant te gooien. Het in niet berekend voor het drijven van zulke ondernemingen, en dat kan ook niet. De eigen veenderij is nu reeds een bron van veel ellende en in de toekomst moet dat noodzakelijk nog veel erger worden.
Peelheim als gemeente is nu nog rijk, maar zal ze het niet blijven, terwijl de bevolking al verarmt. Dat er ondanks dit alles heftige voorstanders van eigen exploitatie zijn in onze gemeente, 't is te begrijpen. Voor hen is de Peel een melkkoe, en zoolang het beestje goed geeft, willen zij het houden.
De Visscher.
|
|