Het goud van de Peel
(1944)–H.H.J. Maas– Auteursrecht onbekendTurf-graven.Onlangs heeft een blad het werk aan de steenbakkerijen in Pruisen den meest slafelijken arbeid genoemd, die er bestaat. De schrijver wist zeker niet, dat in onze streken werkzaamheden verricht worden, die het slafelijke van den brikkenbakkersarbeid nog ver overtroffen. Ik bedoel den arbeid in de Peel, en vooral het turfgraven. De lui worden er niet met zweepslagen tot den arbeid gedwongen, en ook hoeven zij geen blok aan 't been voort te sleepen, maar het staat bij mij vast, dat de slaven in Afrika minder zwaren en minder langdurigen arbeid te verrichten hebben dan de turfgravers, tenminste, als deze wat van beteekenis verdienen willen. Als onze landbouwers zoo werkten als zij, dan hadden de meesten geen knecht, misschien zelfs geen paard noodig. De krant is er niet om je te komen vertellen, lezer, dat er te Peelheim, Veendorp, Haarst of elders een huis is afgebrand, waarvan de oorzaak onbekend is, of dat er ergens een kalf met twee koppen, een hond met vijf pooten, een kat met drie en een half oor geboren is, maar wel om het volk te ontwikkelen en om den zin voor waarheid en gerechtigheid op te wekken. Daarom stel ik mij voor in eenige artikelen nader bekend te maken, wat de Peel is voor de arbeiders en wat voor de gemeente Peelheim. De arbeiders hebben gedroomd van een goudveld, toen de veen-exploitatie werd ter hand genomen. Zijn die mooie verwachtingen vervuld? Ik heb de schrijnende werkelijkheid leeren kennen. | |
[pagina 165]
| |
Er wordt geroepen over hooge loonen en gegoocheld met getallen. Ziehier de waarheid: Het werk van den turfgraver wordt berekend per stok. Een stok heeft een inhoud van twee en een halven kubieken meter, en er gaan omstreeks 225 grauwe turven in. Welnu, voor het klaarmaken, uitgraven, wegkruien en neerslaan van die hoeveelheid wordt twaalf cents betaald! Laten we dan maar eens uitrekenen, wat een arbeider doen moet om aan een weekloon van twaalf gulden te komen. Dan moet hij honderd stok afleveren. Dat wil zeggen: graven, wegkruien en neerslaan twee en twintigduizend vijfhonderd natte turven. Het instrument, dat hij gebruikt om turf te steken, weegt ongeveer 9 kilo. Een natte turf heeft zoowat een gewicht van 6 kilo, zoodat hij een hoeveelheid van 135 duizend kilo verwerken moet, niet alleen vervoeren, enz., maar let er wel op, ook nog eerst uit den grond graven. Per dag gerekend is het tweehonderd zeventig kruiwagenvrachten, ieder van 85 kilo. Hoeveel zijn er, die zooveel werk kunnen afleveren? Bijna geen. Om een loon van twaalf gulden per week te kunnen verdienen brengen de vaders hun kinderen mee, zoo gauw die den leeftijd van 'n jaar of twaalf bereikt hebben. Dan kunnen zij aan 't graven blijven, terwijl de kinderen de kruiwagenvrachten versjouwen. 't Is geen menschen-arbeid meer, 't is het zwoegen van afgebeulde dieren, dat de arbeiders eenige jaren volhouden door hoopen spek te eten, om nog niet te spreken van de groote hoeveelheden sterken drank, die er gebruikt worden in de Peel. Voor het onderhoud van het gezin schiet er dan zooveel niet meer over. De mannen zijn ver voor hun tijd versleten, en de kinderen komen tot lichamelijken en zedelijken ondergang, al vóór zij de eigenlijke kinderjaren te boven zijn. Nu heb ik hier nog alleen van het hoogste loon gesproken. Maar vele werklui verdienen niet meer dan zes gulden per week, en ook dagloonen van zestig cents zijn geen zeldzaamheid. Hoe lang duren zoo'n werkdagen? Met den weg heen en terug zijn honderden menschen - en ook kinderen - voor zulke verdienst zestien uren in de weer. Een korteren werktijd dan twaalf uren per dag zal wel geen enkele hebben. | |
[pagina 166]
| |
Ik kan hier het leven van de peelwerkers niet uitvoerig beschrijven, maar het veen is waarlijk geen goudveld! 't Is een plaats van ellende voor lichaam en geest. De exploitatie van Peelheim in een volgend artikel. De Visscher.
Hij stuurde het stuk aan Het Nieuws van Peelland, een weekblad, dat in het nabijliggend stadje werd uitgegeven. Het was de eenige krant, die algemeen in de Peelheimsche café's kwam. Het bevatte geregeld hoofdartikelen over: tevredenheid, gehoorzaamheid, zachtmoedigheid en dergelijke deugden, altijd aanheffende met dergelijke inleiding, dat onder alle deugden de bovengenoemde een eerste plaats innam. ‘Immers, laten wij eens veronderstellen, dat die deugd niet beoefend werd’... En steeds eindigende met de vermaning: ‘Laten wij dan niet gelijk worden aan hen, die verleid door de slechte denkbeelden, welke over gewaaid zijn uit het liberale of socialistische kamp, deze deugd met voeten treden...’ Soms kwam er ook een artikel in voor, waarin een liberale regeering werd uitgescholden voor al wat leelijk was. ‘Zoo ooit het geloof vervolgd is, wij moeten helaas van den tegenwoordigen bedorven tijd getuigen, dat de godsdienst allerwege bestreden wordt. Vrijgeesten trachten met hun slechte boeken en kranten het goede zaad in de harten der menschen te verstikken om na de bereiking van hun duivelsch doel zich met een satansche brutaliteit over te geven aan de schandelijkste genotzucht...’ Maar geen mensch las die artikelen. De boeren gingen in de herbergen ‘hooren’ naar de publieke verkoopingen. In sommige huizen kwam de krant gedurende drie wintermaanden. De oudste dochter, die wat meer van de kunst van lezen verstond, zat dan 's avonds de berichten te spellen en vertelde die, gewoonlijk nog heel verkeerd, over aan de huisgenooten. 's Zomers had men geen tijd, en de twee, drie volgende winters deden dezelfde nummers ook nog dienst. Waren de kranten eindelijk heel beduimeld, bevlekt en gescheurd, dan trok vader wel eens naar de stad om weer drie maanden de krant te krijgen. Voor zoo'n gewichtige bezigheid ging hij zelf naar den ‘krantendrukker.’ Men kon niemand vertrouwen, en men moest maar oppassen | |
[pagina 167]
| |
dat men niet maar wat in de vingers gestopt kreeg... Voor zijn geld wou men dan toch ook goeie waar hebben... Met een strak-overtrokken gezicht stapte hij het huis van den ‘kranten-drukker’ binnen. Of ie hier op de rechte plaats was voor de krant? Jawel... Dan zou-ie maar 's 'ne stoel vatte, hij wou's kome prate... Als-ie zat: - Laot me's uurst stoppe... Daarmee verzoekend hem de tabak aan te bieden. Hij haalde zijn pijp voor den dag, klopte ze leeg op den vloer en duwde ze weer vol tabak, zoolang ‘stoppend’, tot er dan toch niets meer bij ging. Met zwaar paffend trekken begon-ie den rook uit te wolken en spuwde eens om zich heen. Dan begon-ie weer, het doel van zijn komst verschuivend achter een omhaal van woorden: Ze kenden 'm toch zeker wel?... Nee... Jawel, ze kenden 'm wèl, want hij was óók 'ne klant... 'n jaar of drie geleden was-ie d'r ook nbg 's geweest... Nee, 'k weet nie.... Jawel, jawel... hij kwam van Peelheim, ieder kind kende hem daar... Dat kon wel zijn... Ja, en hij had ook nog familie in de stad... eigenlijk wel geen familie, zoo gesproken... maar toch meer as vreemd... of eigenlijk meer as vreemd wel nie, maar zoo met kermis ‘gingen’ ze dan toch ‘ondereen’... werkende menschen ook, werken voor de kost moesten zij allemaal, de centen wasten ‘eenen’ niet op den rug... Nee, dat gebeurde maar zoo nie... Nee, dat gebeurde nét zoo nie... slechte jaren... 't Was nou wel goed weer, maar dat kon iederen dag veranderen, en din!... Ja, hij wou 's kome prate... Dat was goed... Of de krant nog niet afgeslagen was in prijs.... Nee, die bleef dezelfde... O, ook niks d'r bij gekome?... Nee, ook nie... | |
[pagina 168]
| |
Ja, de oudste dochter bleef maar aan 't malen tegenwoordig, dat ze niks meer te lezen had... ze had 't anders drie winters met de kranten gedaan, maar nou kon ze toch met de stukken geen weg meer... ze kon goed lezen, knap goed, 't was liefhebberij... En ze liet niet na, vader moest nieuwe kranten laten komen... nou, de stukken waren dan ook altijd nog goed om er een boterham in te draaien... hij had dan gezegd, hij zou d'r maar eens op uitgaan... Al waren 't dan ook krek geen splinternieuwe meer, dat was niks... as-ie d'r een stuk of vier kon krijge... Hij kon de krant bestellen, dat ging per drie maanden... O, per drie maanden... ja maar, kijk, een paar deden de diensten al... Nee, dat kon niet... O, kon dat niet?... Nee, dat ging per drie maanden... O, per drie maanden?... Ja... Wat kostte dat dan?... Franco per post 65 cents... Ja, maar hij wou de krant 's Zondags wel halen na de laatste mis, in de Zwaan, daar ging-ie toch altijd 'nen borrel ‘pruven’... Dat moest-ie zelf weten... Kostte 't dan niks minder?... Nee, dat was 't zelfde... Nou, dan maar voor drie maanden... en zou er dan goed voor gezorgd worden?... Zeker... Ja, dat geloofde hij toch ook wel, den vorigen keer was-ie ook goed bediend... en dat was de beste recommandatie... hij hoopte nog langer te leven ook... dus, er zou dan goed voor gezorgd worden?.. Zeker, zeker... Alla, haldow dan... tot later... En met een slim-doende lachvertrekking om zijn mond, trotsch op den goeden afloop, en familiaar, alsof hij den ‘kranten-drukker’ een kapitaal bezorgd had, stapte hij heen... |
|