De boer woedde: hij liet het nog eer in brand steken, dan 't voor zoo'n geld te geven...
Sedert werd het niet meer te koop aangeboden. Menigeen vroeg er om, maar allen werden weggestuurd met het toegebitst antwoord: ‘Niet te krijgen’.
Een vreemdeling hield aan: - 't Wordt al langer hoe slechter, 't rot weg, ge doet uzelf nadeel door het nog langer te houden.
Maar beleedigd schamperde hij hem tegen, of het hèm iets in den weg lag...
En hij wees den overbluften man naar een bijna heel verbrokkelden, verganen wilg. Z'n vader had dien laten omhakken en een klompenmaker was gekomen om hem te koopen. Dat prutskereltje had er wat rondomheen gesnuffeld, hier en daar met z'n voeten ertegen gestooten, er op geklopt en er toen drie gulden voor geboden. Maar z'n vader had gezegd:
- Drie gulden?... drie gulden, is dat niet wat veel?...
- Ja, het wàs wel wat veel, maar dat wilde hij er toch voor betalen..
Toen pakte z'n vader dat prulleventje bij z'n kraag en gaf hem een trap onder z'n achterste, dat-ie omtuimelde.
- Nou nog voor geen driehonderd meer, zei-ie.
Toen draaide de boer zich om en liet den vreemden koopman, nietbegrijpend, versuft, staan.
't Ging op de boerderij alles op den ouden trant. De boer wandelde 's morgens en 's middags zijn gewone café's af. In andere kwam hij ook nooit. Zijn vader en grootvader hadden ook zoo gedaan. Het dagelijksche bezoek aan die vaste herbergen hoorde bij hun geschiedenis. De zoons, met dezelfde manieren van geboorte-voorrechten, kwamen soms in twee, drie dagen niet thuis van hun boemel-toeren. Zij verteerden dan hoopen geld, dronken dag en nacht door, zonder dat 't hun scheen te deren, zwetsten, maakten ruzie en stookten anderen op om hun vijanden te mishandelen of hen door vernieling te plagen. Herhaaldelijk kwamen zij in aanraking met de politie, maar wisten zich door geraffineerdheid, omkooperij van getuigen en geld voor advocaten uit de gevangenis te houden.
De vrouw was een trotsche boerin, die haar eigen, gesloten leven uitleefde zonder ooit bij hun buren troost te zoeken of ergens te klagen over hun snellen achteruitloop. Haar strak gelaat en alle medelijden al vooruit afwijzende houding hield de andere boerinnen schuw op een