doen. En zooals zij het overlegden, was het de twee wethouders ook altijd goed.
Nee, de nieuwe tijd met zijn nieuwe wetten was slecht. Waar 't heen moest, de burgemeester kon het niet begrijpen. Jennesen moest wel gelijk hebben. De Visscher bedierf de menschen zeker met zijn gepraat. Hij had anders dien nieuwen, beleefden meester altijd goed mogen lijden. 't Was zoo'n stille jongen geweest. Dat die nou zóó ging doen..
De burgemeester schudde zijn kop zorgelijk, niet begrijpend...
Dat hij nu op z'n ouden dag ook nog geplaagd moest worden met die peel-drukte.
Uit zijn rustige wegsuffing van de laatste jaren, nadat zijn oude secretaris was gestorven en Jennesen op het raadhuis was gekomen met zijn alles-willen-veranderen, hadden die veen-plannen hem opgeschokt door de vrees, hoe dat nu toch wel allemaal gaan zou. Kanalen graven, een fabriek bouwen, turfstrooisel verkoopen... waar zou het geld van de gemeente blijven? Hij voelde zich als in een angst van een zwaren droom, die zijn borst omschroefde in een folterende kwelling. Hoe dat nu allemaal aan te pakken? Waarmee beginnen?...
Na de goedkeuring van de Deputatie sprak Jennesen er ook niet meer over. Zou die hèm nou met alles alleen laten zitten?
De familie van den burgemeester, die zijn tobben en zeuren dagelijks aanzag, wenschte, dat de Peel verzonken was, éér de maatschappijen er op af waren gekomen. Al die kop-brekerij zou den burgemeester den dood nog aandoen, en dat was de heele turf niet waard...
Eindelijk, na een verlegen-uitgeaarzeld vragen aan den secretaris, kwam weer de rust over hem door de afschuiving van alle drukkende zorgen. Jennesen deed behulpzaam, dat hij best begreep, hoe de burgemeester tegen al die nieuwerwetschigheden opzag. Maar dacht de burgemeester dan, dat hij alleen alles moest volbrengen? Vertrouwde hij zoo weinig op den secretaris? Neen, Jennesen zou wel alles op zich nemen om den burgemeester een pleizier te doen. Die moest maar gerust zijn, hoefde zich van niets wat aan te trekken. Ze moesten maar eens 'n goede regeling maken. Kijk, 't zou noodig zijn, dat Jennesen voorloopig dagelijks naar de Peel ging om grondig het terrein te onderzoeken voor de kanalen, de ligging van de fabriek, enz. Nu had hij gedacht, dat zijn oudste zoon hem dan wel kon helpen op het raadhuis. Hij was nog jong, maar goed bij de hand. Als hij hem op weg hielp, kon hij al heel wat schrijfwerk afdoen, dat scheelde veel. De jongen