van bouwkunst, hadden menschenlevens gevergd... menschenlevens, die niet geteld werden... voor de velen, die verpletterd waren onder steenblokken, kwamen anderen in de plaats, aangezweept, door dwingende machten... die opgejaagde menigte verdween... die machten bléven, ook dan nog, als de ‘beschaving’ kwam om de getuigenissen van arbeid en leed, en ook van geniaal ontwerpen, te vernietigen of te misvormen door een koortsend vandalisme...
Zijn heele wezen kwam dan in opstand. Tegen de grofheid van de bestuurders, in de verlichte tijden en tegen de overheerschers, die de massa hadden vertrapt en verdierlijkt. Ook tegen de valsche voorstellingen, die zich pretentieus kwamen aandienen als de officieele, almachtige wetenschap. De Batavieren waren een woeste horde, heele of halve wilden. Maar waar hadden ze dan hun vaartuigen gehaald, waarmee ze den Rijn zouden afgezakt zijn?...
Wie maakte nog hun gereedschappen na?... Claudius Civilis was één hunner, ook zoo'n onbeschaafd wezen... maar die dan toch aan 't Romeinsche hof kon verkeeren, op de hoogte was van de staatkundige verwikkelingen en van reizen en belegeren wist... En Karel de Groote een geweldige reus en daarbij lid van een plaatselijke schoolcommissie... Floris V, die vermoord werd om de onteering van een vrouw... in die kuische Middeleeuwen!...
O, die historie van de handboeken leek hem dan toe één web van bedrog, stelselmatig bedrog, dat altijd de kern aan het oog onttrok door er een kring van larie en leugens omheen te bazelen...
Of wel, hij werkte aan zijn schetsen van gewestelijke geschiedenis en stil-jubelend zag hij ze geplaatst in een provinciaal tijdschrift.
Van den band, door zijn opleiding om zijn gevoel en zijn geest geslagen, had hij zich niet geheel bevrijd, omdat die niet overal knelde. De litteratuur van 't midden der 19e eeuw stond voor hem nog op een hoogte, die verleden en toekomst overschitterde. Dat scheen hem zoo natuurlijk, dat hij er niet eens over dacht.
Zoo doolde hij nog in een warreling van tegenstrijdigheden. Den eenen keer als hij het bekrompen leven van heden en verleden, de lichamelijke en geestelijke armoede van de dorpelingen, hun slaafsche natuur, hun woeste tooneelen van dronkenschap, vechtpartijen en dierlijk-ruwe uitspattingen aanschouwde, die betiteld werden als eenvoud en toch-diepen-eerbied voor de heilige geheimen, omdat de machthebbers gemakkelijk spel met hen hadden, zwaarmoedigde de vraag