't Gebeurde vaak, dat op Zondagavonden, in een roes van veel bier, zoo'n vrijer beschimpt werd met tergende toespelingen.
En dan volgde er in den regel een hevige vechtpartij, waarbij de twistenden elkander met zware knuppels, messen of bierglazen te lijf gingen, en in brieschende woede er op los kerfden en sloegen, zoo, dat het niet zelden met een moord eindigde. Maar de meid werd er door niemand over aangekeken. 't Was alleen dat schimpen, tengevolge waarvan de lichamen zich op elkander wierpen, nadat de drank de dier-wreedheid en de zucht naar verwonden in hen had wakker gemaakt en opgezweept tot een monster-kracht.
't Was ook niets ongewoons, als een meid, die ‘moest trouwen’, bij de ondervraging door haar ouders naar den vader van haar kind, vier, vijf verschillende namen noemde.
Maar eenmaal gehuwd, leek het wel, alsof man en vrouw leefden als vreemden bij elkaar, behalve dat het eene kind pas enkele weken was geboren, of een volgend werd weer ‘verwacht’. Op een vraag werd nauwelijks antwoord gegeven, en van den morgen tot den avond vlogen er snauwen over en weer. Zonder dat dit een van beiden pijn deed. Dat bracht de trouw mee...
Alleen heftig geruzie met de ruwste scheldwoorden en uitgekrijschte verwijten, waarin de heele buurt gewoonlijk betrokken werd, of mishandeling, gaven aanleiding tot het oordeel, dat het ‘daar in huis niet goed ging’. Dan huilde de vrouw wel eens naar haar familie toe, waar ze zich eens uitkeef en haar nood klaagde; maar niemand wilde d'r zich mee bemoeien; wat man en vrouw met elkaar hadden, dat moesten ze ook maar met elkaar uitmaken; daar kon men zich niet tusschen steken. Niemand wilde er iets mee te maken hebben, en zichzelf wantrouwend, lette iedereen angstvallig op z'n woorden om toch ‘maar niet te veel te zeggen’. Na een ‘goeie koffie’, waarbij over de nieuwtjes gepraat werd en het geklaag overging in ijverige kwaadsprekerij, ging de vrouw dan weer naar huis.
Als een broer van haar den man in een café ontmoette, kwam er wel eens ruzie over.
- Smerlap, mie zuster slaon, dat kun'de, nondeju, mer slaot meei es... hier... slaot meei es... slaot meei es... kom es op... verrekkeling... ik stamp ow kapot...
Maar dan was het voor de vrouw 't ergst, die moest daarvoor boeten, als 'r man bedronken en woedend thuis kwam. En in den regel koos