| |
18
Het kleine, langzaam voortwandelende gezelschap maakte op de luierende Lahrs een geanimeerde indruk. Hij zat op het bankje voor de portiersloge en keek met welgevallen naar het levendige gebarenspel waarmee de afgevaardigden zich op weg van de ene kooi naar de andere de tijd kortten. Het ontging hem echter dat de
| |
| |
hartstochtelijke slagen die Popone zijn eigen borst toediende of de royaal uitgevoerde bewegingen waarmee Tonina een denkbeeldige akker inzaaide gepaard gingen met een felle woordenwisseling en kreten van uitgesproken vijandelijke strekking. Het leven had Lahrs weliswaar geleerd dat wat op afstand gaaf lijkt van dichtbij rot is, maar zodra er geluiden in het spel waren speelde zijn doofheid hem parten, en hij was niet genuanceerd genoeg om een gunstig beeld te combineren met wanklanken. Daarbij kwam dat het cynisme van de tot zwijgen gebrachte Beck niet op hem was overgegaan, en hij beschouwde wetenschappelijke figuren als bijvoorbeeld Geier en Pelago nog als leden van een verheven, om niet te zeggen heilige orde, die niet tot onderlinge onenigheid in staat waren. Hij keek dus, wippend op zijn bankje in de zon, tevreden toe hoe de afgevaardigden elkaar ten val trachtten te brengen, en er trok een brede grijns over zijn gezicht toen de Doppeldoktor zijn haak als een klauw om Gallines boord sloeg, in een speelse poging hem het hoofd van de romp te trekken.
In werkelijkheid was het spel bittere ernst, en als Galline niet doodstil was blijven staan had zo niet zijn leven dan toch de demonstratie van zijn nieuwe levenswandel ernstig gevaar gelopen. Die bestond erin dat hij al prevelend op gezette tijden een stuk van zijn medische uitrusting tevoorschijn haalde en over zijn hoofd heen in de bosjes langs het pad wierp. Achtereenvolgens waren op die manier zijn stethoscoop, zijn thermometer en zijn per- | |
| |
cussiehamer verdwenen, maar toen hij tenslotte zijn injectiespuit dezelfde weg wilde laten gaan greep de Doppeldoktor in. ‘Zo wil hij zich bij God inkrabben,’ zei hij tegen Popone, en terwijl hij Galline met zijn haak in bedwang hield rukte hij hem het instrument uit de hand en stak het in zijn eigen zak. Tonina, die vooropliep, maande het gezelschap tot rust en tot spoed aan, een tegenstrijdige instructie die dan ook niet werd opgevolgd. Archie Pelago bevrijdde Galline en passant uit Geiers greep, zonder zijn gesprek met Bibi te onderbreken, en verzocht Popone met een bevelende blik een oogje in het zeil te houden. Die sloeg inderdaad een arm om zijn verhitte bondgenoot heen en voerde hem fluisterend enkele passen met zich mee. ‘Wo Ihr's packt da ist es interessant,’ zei De Braekeleer in de achterhoede, maar niemand hoorde hem, en de vuist die Geier hief werd waarschijnlijk om andere redenen gebald.
Het gezelschap had de neushoorn als eerste afgehandeld en verworpen, waarbij meer nog dan zijn agressiviteit zijn dikhuidigheid en gebrek aan verfijning strijdig werden geacht met het Europese karakter. Het dier had het oordeel in ontvangst genomen door de afgevaardigden zijn gepantserde achterste toe te keren en zijn wapen met zoveel kracht in het beschot van zijn hok te stoten dat het leek of hij zich voor eeuwig wilde vastnagelen. Galline ging zover in de verloochening van zijn favoriet dat hij in lachen uitbarstte en daarna verontwaardigd vroeg waarom er zo'n lange omweg moest worden gemaakt
| |
| |
voor zoiets bespottelijks als het machtsvertoon van een lid der Pachydermata. Tonina slaakte een kreet van afgrijzen over wat zij een schaamteloze ontrouw aan het eigen ideaal noemde, maar de rhinoceros zorgde voor de welsprekendste afstraffing door zich los te rukken en achter een wolk van opstuivend zand in zijn hok te verdwijnen. Galline boog het hoofd en nam zichzelf mompelend de biecht af, de zwarte lap betastend wanneer de juiste strafmaat hem niet voor de geest wilde komen. Tonina bekeek hem met grenzeloze verachting, en wenste een ogenblik dat Professor Adams weer bij machte zou zijn de afvallige tot de orde te roepen die hij in Eurozoo te dienen had. Ze moest toegeven dat ze daar zelf geen kans toe zag.
Ze voerde de groep niet zonder moeite een dichtbegroeid zijpad in, en onttrok het daarmee aan het oog van Lahrs, dat trouwens al aan het dichtvallen was. Met veel overleg had ze een route uitgestippeld die het voorlopige verblijf van Professor Adams vermeed, maar ze vroeg zich bezorgd af hoelang ze het gezelschap nog bijeen zou houden. Bij iedere stap verwachtte ze dat Bibi en haar nieuwste minnaar de wolf en de stier en de vleermuis zouden laten voor wat ze waren, en zouden uitwijken naar het hok waarin de geleerde verbleef. In haar boezem woedde een heftige tweestrijd tussen de geleerde en de stier, waarvan zij de afloop zowel met vrees als met verlangen tegemoetzag. Ze moest erkennen dat Bibis voorstel om de munt te sieren met een beeltenis
| |
| |
van Professor Adams briljant was, maar ze gunde haar de eer niet en zocht koortsachtig naar een manier om het zich toe te eigenen en in nieuwe vorm te lanceren. Het moest mogelijk zijn een symbool te vinden dat de geleerde en de stier recht deed; misschien hoefde zij zich alleen maar te beroepen op het feit dat het dier ook zijn favoriet was, was geweest althans. Het was in elk geval zaak de confrontatie tussen Professor Adams en de afgevaardigden zolang mogelijk uit te stellen, en ze leidde hen dus door het beschaduwde paadje naar het verblijf van de nachtdieren, in de hoop ook dat de vleermuis van De Braekeleer door zijn belachelijk voorkomen enige hilariteit en ontspanning teweeg zou brengen. Het was een ijdele hoop, want op de drempel schreeuwde Geier al dat het geen pas gaf een gedegenereerde filosoof na te gaan in zijn obscure voorkeuren, en Popone herhaalde zijn oude stelling dat een munt met de beeltenis van een ziekteverspreidende nachtvlinder onmogelijk het daglicht kon verdragen waarin financiële transacties zich dienden te voltrekken. ‘Je bedoelt kaarslicht,’ zei De Braekeleer zachtzinnig, maar zijn opmerking ging verloren in het gesnuif en geschuifel van de bedrijvige nachtdieren. Marters van allerlei kleur en formaat haastten zich heen en weer, een egel trachtte zijn ineengerolde vrouw of vriend te beklimmen, een enorm exemplaar van de Myrmecophaga tridactyla opende zijn tandeloze bek en stak zijn kleverige mirliton naar voren, daarboven vlogen somber en zwijgend de uilen rond, en
| |
| |
alles werd gelijkelijk beschenen door het bleke licht van een verborgen lamp die een maan achter de wolken moest suggereren. Na enig zoeken vond Tonina onderaan een dode tak een paartje van de Myotis myotis, die daar als twee gerookte visjes hingen te drogen. Ze sliepen. Geier stootte een krassend gelach uit en vroeg De Braekeleer op sarcastische toon of zijn vleermuizen misschien een Europa symboliseerden dat zich niet wilde laten wekken en zijn heil in de droom zocht. ‘Ze dromen niet,’ zei Popone ernstig, ‘ze denken,’ en hij stak zijn gouden potlood door het gaas om ze tot daden te bewegen. ‘Je moet een belletje luiden,’ zei Tonina, die niet wist waar de klepel hing. Galline deed een stap naar voren en verklaarde dat de Chiroptera of handvleugeligen, waartoe de vale vleermuis behoorde, zonder twijfel gunstelingen waren van de grote oppasser, die immers ook zijn engelen met handen en vleugels had uitgerust. De haast waarmee hij de weg naar het kruis terugging hinderde De Braekeleer, en hij voegde hem toe dat het Europa van de vleermuis een Europa zou zijn van vrije geesten die de verzorging van hun uitrusting niet aan een oppasser overlieten maar zelf ter hand namen. ‘Het Europa der beesten,’ daverde Popone, ‘gefokt in de stallen van Euratheen.’ De Braekeleer bespeurde een vijandige stemming en keek in de richting van Bibi, op zoek naar steun, maar ze was verdwenen en blijkens de gebarentaal van Pelago met tekenstift en al op zoek naar Professor Adams. Hij voelde zich driftig worden. ‘Zon- | |
| |
der de grote temmer,’ teemde Galline, ‘zijn onze gedachten niet anders dan wilde beesten.’ ‘In godsnaam’, schreeuwde De Braekeleer, ‘laat ze mekaar opvreten!’ ‘Ze vreten elkaar niet op,’ antwoordde Galline zalvend, ‘maar de dierentuin.’ Op Popones ronde gezicht tekende zich begrip en zelfs bewondering
af voor Gallines gelijkenis, maar trouw aan Geier verhinderde hem ervan in woord of daad te getuigen, en hij stelde voor de vleermuizen verder aan hun lot over te laten. ‘We gooien ze voor de wolven,’ zei Tonina vrolijk, en ze haastte zich naar de uitgang. Ze veinsde de verdwijning van Bibi, die haar tot dan toe ontgaan was, niet op te merken en verzocht het gezelschap opgewekt haar te volgen naar de gezamenlijke candidaat van Popone en Geier. De Doppeldoktor schakelde verheugd zijn radio in, die op het eerste station al voor de gewenste muziek zorgde.
Het viel Pelago op hoe fris Eurozoo er zonder bezoekers uitzag. De paden slingerden zich onbekommerd tussen kooien en hokken door, het gras glinsterde van het water uit de sproeiers, de bloemen stonden te stralen in hun bed. De dieren gedroegen zich zo rustig alsof ze in het paradijs waren, en Archie vroeg zich af of de toekomstdroom van Professor Adams: een Eurozoo zonder tralies misschien de formulering was van een verzwegen ideaal: een Eurozoo zonder mensen. Het was niet te verwezenlijken, omdat een dierentuin mensenwerk was, omdat er nu eenmaal geen andere wereld bestond dan een menselijke wereld. Het stoorde hem dat
| |
| |
De Braekeleer naast hem kwam lopen, en hij reageerde maar flauw op diens wanhopig voorgedragen theorie over de mens die pas mens werd op het punt waar hij zichzelf overschreed, zoals Professor Adams weer eens had aangetoond. ‘Onzin,’ zei hij, toen de ander op een uitgesproken antwoord aandrong. Tonina draaide zich om en gaf als haar mening te kennen dat Professor Adams slechts had aangetoond dat de mens in zijn lust tot overschrijden ook te ver kan gaan. ‘Onmogelijk,’ zei De Braekeleer gedecideerd, ‘want de mens is niets anders dan zijn eigen overschrijding.’ ‘Zijn eigen overtreding,’ zei Archie met lichte verheffing van stem, en De Braekeleer deed er het zwijgen toe. Hij voelde zich onzekerder dan ooit en verlangde naar het einde van de wandeling. Het hinderde hem ineens dat hij de enige afgevaardigde was die Professor Adams nog niet in zijn nieuwe gedaante had gezien, en bij een driesprong bleef hij achter met het voornemen zelfstandig op onderzoek uit te gaan. Hij hoorde hoe het gezelschap, zonder hem blijkbaar te missen, zich al debatterend verwijderde, tot tenslotte alleen nog de schelle stem van Geier overbleef. Achter hem voerde een smal pad naar een stukje wildernis dat zich aan de zorg van de tuinlieden had weten te onttrekken. Het was het bosje van Professor Adams, en al legde De Braekeleer zichzelf op geen liefhebber te zijn van het ongecultiveerde, het lokte hem toch sterker dan het andere pad dat langs bloeiende borders naar het hart van de tuin leidde. Hij bevond zich even later op de
| |
| |
open plek tussen de bomen waarachter het hutje van de geleerde lag, en hij was nieuwsgierig genoeg om de deur te openen en binnen te gaan. Op een wrakke stoel vond hij de resten van een blijkbaar vluchtig genoten maaltijd, en in de hoek stond een bank van aaneengeschoven kisten waarover een witte jas was gespreid. De Braekeleer beschouwde ze terecht als sporen van een levend wezen dat nog niet lang geleden kon zijn vertrokken, en toen hij licht gekraak van takken hoorde was hij er, niet zonder enige angst, op voorbereid de bewoner in levenden lijve te ontmoeten. Hij liep snel naar buiten, maar hoewel het geluid aanhield, aanzwol zelfs tot een hevig geruis, zag hij niemand.
|
|