zijn. Een kleine foto in de andere hoek bracht een toreador in beeld die een stier doodde, een zonnig plaatje dat met vaste hand was geschoten. Galline glimlachte, zo goed en zo kwaad als het ging want hij deed het zelden, en vatte het dier meteen bij de horens toen Tonina weer binnentrad, een fles in iedere hand. ‘Zo vader zo dochter,’ zei hij, terwijl hij met een vaag gebaar naar het portret wees. Ze zette zwijgend de flessen op tafel en haalde de glazen uit de kast. ‘Hielden jullie van stierenvechten?’ Ze had de glazen opgewreven en zette ze neer. ‘Toreador en stier,’ zei Galline peinzend, ‘dag en nacht, man en vrouw.’ Tonina vroeg hem een van de flessen te openen en overhandigde hem een zakmes waaruit een kurketrekker stak. ‘De unicorn,’ zei Galline, ‘symbool van de kuisheid,’ en hij richtte hem speels op Tonina's borst. Ze toonde zich niet verrast of gekwetst. ‘De stier heeft een belangrijke rol in mijn leven gespeeld,’ zei ze ernstig. ‘Ik eerbiedig ten eerste ieder geloof,’ antwoordde Galline, ‘ook de tauromagie, maar ik ben er ten tweede geen aanhanger van.’ Ze klonken en ledigden het eerste glas zonder veel woorden. ‘Uitstekend,’ zei Galline, onderzocht het tweede tegen het lamplicht op helderheid en legde bij het derde zijn benen op de vensterbank. ‘De stier als totem,’ zei hij, ‘als symbool, daar is niets tegen. De omnipotente, nietwaar, al mogen we in dit verband de beer niet veronachtzamen. De heer evenmin trouwens, maar dat is ten derde, en dat gaat op dit ogenblik iets te ver misschien. Hoewel, je kunt zo'n