De verspeelde munt
(1964)–Willem G. van Maanen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
denhuis, terwijl Professor Adams het als natuurlijke grens met de stad wilde handhaven, zonder nochtans de noodzaak van een nieuw onderkomen voor de drie exemplaren van de Hippopotamus amphibius te betwisten. De strijd zou vermoedelijk allang in het voordeel van het bestuur zijn beslecht als de gemeente zich niet aan de zijde van de geleerde had geschaard, en een kapverbod had uitgevaardigd. Daarmee, aldus de motivering, was niet alleen het stadsschoon gediend, maar ook de volksgezondheid, want het bosje functioneerde als een van de longen die de stad met zijn toch al zwaarbelaste hart en te nauwe verkeersaderen voor ademnood moesten behoeden. Het was een stukje stadhuisbiologie waarvan Professor Adams rilde, maar als hij het al liet merken dan deed hij of het van genot was. In zekere zin was dat ook zo, want zelfs een kromme verwijzing naar het bosje in kwestie was al genoeg om hem in een staat van aangename opwinding te brengen. Hij leefde, zonder dat iemand het wist, in dat grensgebied een aantal romantische genoegens uit. Verscholen tussen de wilgestruiken stond een vervallen schuurtje waarin hij een kleine verzameling bijeen had gebracht: stompjes kaars, plaatwerken van anatomische afwijkingen zoals een vrouw met twee paar borsten of een dwerg op drie benen, een schedel en enkele dierenvellen, en een stapeltje boeken van twijfelachtige auteurs zoals Ovidius, Koolhaas en Kafka. Temidden van die collectie bracht de geleerde menig nachtelijk uur door, meestal gekleed in een | |
[pagina 34]
| |
van de dierenhuiden, waarvan die van de Felis pardus hem het liefst was. Een enkele maal waagde hij zich in dat costuum door het achterhek op straat om daar wat rond te sluipen. Hij noemde dat practische proeven in dierpsychologie, met enig voorbehoud weliswaar, vanwege de lustgevoelens die zij hem verschaften, maar toch met de gedachte dat hij pioniersarbeid verrichtte. In dat schuurtje vond Anna zichzelf terug, nadat ze uit haar bewusteloosheid was ontwaakt. Ze lag op een bank van aaneengeschoven kisten; haar hoofd rustte op een dubbelgevouwen witte jas. Aan de benen knopen herkende ze hem als de jas van Pelago, en dat stelde haar enigszins gerust al loste het niets op. Pelago met zijn kinderlijke ogen was de vriendelijkste onder de artsen, de enige ook die zich iedere week weer even dankbaar toonde als ze de frisgewassen en gestreken dokterskleding uitreikte, in tegenstelling tot de anderen die dat als haar plicht beschouwden. De verlegen manier waarop hij dat deed nam hem nog meer voor haar in. Met een onuitgesproken vraag op de lippen wilde ze zich oprichten, maar pijn in haar schouder belette het haar. Ze bracht haar hand erheen en voelde een dik verband dat haast tot haar elleboog reikte. Het maakte haar angstig. Ze sloot haar ogen weer, maar een monsterachtig gezicht doemde op, en gejaagd keek ze de schuur rond, op zoek naar iets dat haar kon afleiden. Een roestig fornuisje in de hoek bracht geen baat, een rieten stoel op drie poten evenmin, maar een hoed aan een spijker bij het raam | |
[pagina 35]
| |
bood houvast. Het was een linnen hoed met ronde bol, van oorsprong althans, maar door het hangen was hij ingevallen en uitgerekt zodat hij nog het meest op een slapende vleermuis leek. Hij ontroerde Anna en ze besloot hem te wassen en te stijven zodra ze daartoe bij machte was; maar ineens snikte ze het uit, want ze herinnerde zich dat ze hem al eens in haar tobbe had gedaan, ten prooi aan de tederste gevoelens, die ze echter moest verheimelijken omdat haar man toekeek. Het was de hoed van Professor Adams. Hij droeg hem als hij incognito de tuin in wilde; wie zou onder zo'n lichtzinnig hoofddeksel de vermaarde geleerde vermoeden die hij was? Zijn eigen staf niet eens. Anna liep wankelend naar het raam en drukte de hoed tegen haar linkerborst, waar hij wonderwel op paste. Het troostte haar niet, integendeel, want niet haar borst was voor de hoed bestemd, maar het hoofd van Professor Adams, en van dat hoofd was zo goed als niets overgebleven. Ze zette de rieten stoel tegen de wand en ging voorzichtig zitten. Haar schouder en arm deden pijn, en ze merkte dat ze haar hand niet kon openen; haar stijve vingers stonden krom als een haak. Het vertrokken gezicht van Geier keek haar aan en zijn gebrul klonk opnieuw in haar oren. Ze had hem ten val gebracht, maar dat was ook de enige zekerheid. Over het lot van de geleerde tastte ze volmaakt in het duister, evenals over de vraag hoe ze van zijn kamer in de schuur terecht was gekomen. De aanwijzingen die de hoed en de witte jas ga- | |
[pagina 36]
| |
ven waren eerder raadselachtig dan verhelderend, ook al boezemde hun aanwezigheid haar enig vertrouwen in. Ze keek door het stoffige raampje en zag tussen de bomen de omtrekken van het zoologisch laboratorium dat aan de rand van Eurozoo lag. Achter een verlicht hoekvenster bewoog zich een witte gestalte die soms een hand ophief met iets erin, vermoedelijk een muis of een marmotje in een glazen pot. Af en toe drongen er bekende geluiden tot haar door, het gekijf van bavianen of het krijsen van een grote vogel. Eenmaal sloop er een oppasser door de struiken, maar hij draaide zich weer om en verdween. Ze vond in een kistje tussen gekleurde stompjes kaars een scherf van een spiegel, en bekeek zich aandachtig. Er zat bloed op haar wang, haar onderlip was gezwollen en ze had zware zakken onder haar ogen. Ze nam zich voor niet meer te huilen, zette de hoed op en begon te lachen. Een blik op haar verbonden schouder maakte haar nadenkend, want ze zag dat de onbekende die haar behandeld had haar jurk had losgeknipt en kennis moest hebben gemaakt met haar borsten die ze altijd bloot droeg. Terwijl ze zich afvroeg wie het kon zijn werd er aan de deur gemorreld, en even later trad Pelago binnen. Hij droeg een geweer over de schouder en zag er gejaagd uit, maar hij keek haar vriendelijk aan. ‘Let us be merry,’ zei hij, en overhandigde haar een gevlochten tas van ouderwetse snit die hij onder zijn jas verborgen had. | |
[pagina 37]
| |
Hij bevatte een fles koffie, twee groene appels en een doorschijnend doosje waarin een koude kip zat. Terwijl ze begon te eten betastte hij haar verstijfde hand, boog de vingers recht en perste ze tussen zijn eigen handen, alsof ze moesten smelten. Hij knikte haar geruststellend toe, stond op om naar buiten te kijken en stak een kort pijpje op dat hij uit zijn broekzak haalde. ‘De vergadering is begonnen en alweer geschorst,’ zei hij, ‘en wie denk je dat voorzitter is?’ ‘Waarom hebt u me hier gebracht?,’ vroeg Anna. ‘Tonina,’ zei Pelago, op een toon of hij vloekte. ‘Waarom ben ik hier?,’ vroeg Anna, en haar stem trilde. ‘Galline heeft haar naar voren geschoven om Geier een beentje te lichten,’ vervolgde de ander. ‘Waarom houdt u me hier vast?,’ riep Anna, en de tranen stroomden alweer over haar gezicht. ‘Iemand die van je houdt heeft het me gevraagd,’ zei Pelago vermoeid, en hij blies een kringetje rook om de hals van de koffiefles. Glimlachend door haar tranen heen trok Anna een vleugeltje van de kip en wuifde zich ermee toe. De liefde van Professor Adams was om haar heen, niets kon haar deren, als hij wilde dat ze in de schuur bleef dan bleef ze. Had de hoed haar ook al niet de weg gewezen? Ze stelde Pelago honderd vragen, noemde hem op zijn verzoek Archie en keek bewonderend naar hem op toen hij vertelde hoe hij haar in de nieuwe voederwagen had ontvoerd, onder de ogen van de om wraak roepende Geier. Om haar aan het lachen te brengen nam hij de moeite op een been klapwiekend de schuur rond te sprin- | |
[pagina 38]
| |
gen, maar haar gezicht betrok en hij begon weer toegewijd haar hand te kneden. ‘Het geval van Professor Adams heeft twee kanten,’ zei hij. ‘Het kan de materialisering zijn van een kwade droom die hij gehad heeft, en dan is het voorbijgaand, of hij is bezig zich te ontwikkelen tot een nieuw mensentype, en dan is hij een eerste stap op een lange weg.’ ‘En wat denk je?,’ vroeg Anna gespannen, terwijl ze de linnen hoed op haar andere hand ronddraaide. ‘Het laatste,’ antwoordde Pelago, ‘al had ik een andere vorm verwacht, een andere verhouding in elk geval.’ Hij liet haar hand los en keek spiedend naar de lucht, als een jager op zoek naar prooi. ‘We moeten hem uit de klauwen van die gieren houden,’ mompelde hij. Anna kwam naast hem staan en zag nu duidelijk hoe de gestalte in het laboratorium een grote stopfles tegen het licht hield. ‘Ik ben bang voor hem,’ fluisterde ze. ‘Toch niet om zijn witte jas?,’ vroeg Archie op plagende toon. Ze schudde het hoofd en lachte niet. ‘Stel je voor,’ zei ze, ‘dat hij daar iets van Professor Adams onderzocht.’ Archie week geschrokken opzij, nam in verwarring een appel op en bekeek hem alsof het een granaat was; hij trok er zelfs roekeloos het steeltje uit. ‘Maar het kan gelukkig niet,’ zei Anna, ‘want het laboratorium is van de stad en niet van Eurozoo.’ Ze nam hem de appel af en beet erin, gretig maar met peinzende blik. Archie keek haar schattend aan, alsof hij bezig was haar te becijferen; een vermenigvuldiging of een deling, dat was nog de | |
[pagina 39]
| |
vraag. Anna tikte met de half opgegeten appel tegen haar borst en vroeg: ‘Vond je het prettig om nu eens geen beest te verbinden?’ Hij zweeg. ‘Ik zou het liefst ook op blote voeten lopen,’ zei ze. ‘Ik ben een zigeunerin, denk ik.’ Het leek hem niet onmogelijk, maar hij bleef zwijgen. Hij was geen openhartigheid gewend, zeker niet van vrouwen; in zijn eigen land slikten ze alle confidenties in of ze propten ze onder hun bovenlip, waarvan de lengte anders onverklaarbaar was en ook zinneloos. Hij keek het schuurtje rond, op zoek naar een voorwendsel om te vertrekken. ‘De vergadering roept,’ zei hij tenslotte, weinig overtuigend. ‘Als je mij hier achterlaat ga ik gillen,’ zei Anna. Hij keek haar zo dwingend mogelijk aan en sprak over de wil van Professor Adams alsof hij opgestegen was in plaats van opgezwollen, maar ze smeekte en dreigde zo hartstochtelijk dat hij beloofde een poging te zullen doen om de geleerde tot andere gedachten te brengen. Hij had de deurknop al in de hand toen er een beest door de struiken heen brak, een man bij nader inzien die na een snelle blik in het rond de open plek voor het schuurtje overstak en tussen de bomen aan de andere kant verdween. Het was Beck. Voordat Anna en Archie tijd hadden om zijn dramatische verschijning en verdwijning te verwerken joeg hij alweer terug, nu met moeite gevolgd door een stampende kaalkop wiens grijze haarresten door de vaart op zijn kraag waren gezakt. Het lachen verging Pelago toen Anna de vreemdeling herken- | |
[pagina 40]
| |
de als de niets en niemand ontziende hoofdredacteur van de Eurannale, de gevreesde Rex. |
|