| |
[XX]
Dat was ons laatste gesprek, want vanmiddag, toen hij voorgoed afscheid kwam nemen, hebben we nauwelijks enkele woorden gewisseld. Niet uit vijandschap, maar omdat er niets meer te zeggen was. Tussen dat gesprek en dit ogenblik liggen niet meer dan een paar weken. Mij lijken het jaren, en zijn verblijf hier is in mijn verbeelding een eeuwigheid. Of liever: een mensenleven, want in een eeuwigheid gebeurt niets, en in het jaar dat voorbij is heb ik meer beleefd dan in alle voorafgaande jaren samen. Onrust wekt blijkbaar meer gevoelens dan rust, tegenstrijdige gevoelens tenminste, en daar ben ik nog steeds aan overgeleverd. Of zou de cognac me opwinden? Ik heb misschien teveel of te snel gedronken. Ik heb er altijd goed tegen gekund, maar er is me wel eens verteld dat innerlijke onrust het weerstandsvermogen aantast.
Wat is er toch in Christusnaam met me gebeurd? In een jaar tijd ben ik van een evenwichtig mens zonder problemen veranderd in een tobber met zelfverwijten en schuldgevoelens. Ik heb me altijd jonger gevoeld dan ik was, maar nu voel ik me ouder dan ik ooit gedacht had te zullen worden. Het lijkt wel of het leven geen zeker- | |
| |
heden meer te bieden heeft. Misschien had het dat wel nooit, maar dat deed er dan niet toe, want ik had er geen behoefte aan. Maar nu heb ik ze nodig, en nu is er niets dat houvast geeft. Al het oude dat vanzelf sprak zwijgt als het graf, en er is niets nieuws dat zich laat horen. Ik heb altijd het land gehad aan nietsdoen, maar nu betrap ik mezelf er soms op dat ik voor me uit zit te kijken zonder ergens aan te denken. Nog even, en ik begin in mezelf te praten, net als mijn vader de laatste maanden voor zijn dood deed. Misschien doe ik het al, zonder het te weten.
Tot de laatste dag is meester Chris doorgegaan met zijn heidense hagepreken, om die term van Lopend Vuurtje nog eens te gebruiken. Hij kreeg weer wat meer aanhang, maar hij wist wat die waard was en liet er zich niet door bedriegen. Ik was er ook bij, uit medelijden, maar misschien was het ook iets heel anders dan medelijden. We stonden in een halve kring om hem heen, de trouwen en de afvalligen; er heerste een sfeer van verbroedering nu alles op zijn eind ging lopen. Plaats van samenkomst was de graanmarkt, vlak bij mijn achtertuin; hij plukte eens een roos van de haag om die te determineren, de blaadjes dwarrelden een voor een op de stenen, we moesten als schooljongens het korrelige hart komen bekijken. Heidendaal kwam niet meer opdagen; ze liet de markt aan meester Chris en zocht zelf de buitenwijken op om haar dollepraat te verkopen. De rampzalige scheepstoeter bleef in de toren.
Ik werd nog een keer bij de wethouder geroepen. Hij behandelde me voorzichtig, maar kon de vreugde om zijn
| |
| |
triomf toch niet verbergen en vroeg me of ik mijn gedachten al had laten gaan over de keuze van een opvolger. Ik antwoordde hem dat de kwaliteit van zijn innerlijk dezelfde was als die van zijn paraplu's: rot en onbetrouwbaar, en dat het beter was met geen van beide te koop te lopen. Hij dook weer in zijn kraag en stootte uit die positie zijn primitieve lip- en tongklanken uit. Ze maakten geen indruk op me en ik verliet hem. Die man zal eerder kinds zijn dan ik, dat kan me tot troost zijn wanneer ik bedenk hoe slaafs ik zijn onuitgesproken bevelen heb uitgevoerd, als een kind dat bang is voor zijn vader. Het bestuur is nog eenmaal voor de vacantie bijeengeweest, niet bij mij thuis, maar op school. Droog trok een preutser gezicht dan ooit en Drabbe keek zo strak als de beeltenis op een postzegel. Ik deed mededeling van het ontslag van meester Chris, en zei dat het zaak was uit te zien naar een waardige vervanger. Het museumstuk had de onbeschaamdheid haar verwondering uit te spreken over het feit dat de meester doorging met in het openbaar lucht te geven aan zijn opruiende ideeën; het was haar liever geweest als hij zich althans de laatste tijd van zijn verblijf in onze stad behoorlijk zou hebben gedragen. Ik had niet eens lust een toespeling op haar eigen gedrag te maken, en Drabbe volstond met te zeggen dat nu de meester niets meer te verliezen had wij hem zijn schamele eigendommen maar moesten laten. Hij wilde tenslotte meester Chris bij verstek bedanken voor wat hij als onderwijsman in dat ene jaar had verricht. Op onderwijsgebied, zei Drabbe huilerig, kende onze meester in deze stad zijns gelijke niet.
| |
| |
Heeringa, de overwinnaar, leed nog een pijnlijke nederlaag, maar hij wist erop het laatste ogenblik een zege van te maken, al was het een armzalige. Hij zal het, als hij alleen is, ook niet als een overwinning beschouwen, maar in het openbaar wel, en de ervaringen met meester Chris hebben me doen inzien dat onze stad grotere waarde hecht aan een triomf naar de vorm dan naar de geest. Toen het gebeurde dacht ik nog even dat meester Chris zijn tegenstander in zijn val zou meeslepen, maar die gedachte was de dochter van de wens, een overmoedige en lichtzinnige dochter.
De klokken van de Buitenkerk hadden mij die dag vroeg wakker geluid. Het was de dag des Heren, en dan moeten de heidenen met de gelovigen meelijden, want dat gelui spaart niemands slaap. Er werd geklopt en Lena kwam binnen met mijn ontbijt op een blad. - Ik breng het u maar, zei ze, - want ik ga naar de kerk. Ze heeft van die godvruchtige invallen, ik probeer allang niet meer ze tegen te gaan; ik heb haar alleen verboden me na de dienst tekst en uitleg van de preek te geven, en daar houdt ze zich met een kwaad gezicht aan. Toen ik de gordijnen opentrok zag ik haar met een vaartje de markt oversteken, nog bezig haar hoofd te dekken zoals Paulus voorschrijft, en even later verdween ze met pothoed en al in het kerkportaal. Ze leek op mijn moeder, die had ook altijd haast als ze naar de kerk ging, maar dat kwam omdat mijn vader het niet wilde hebben en ze stilletjes moest uitknijpen. Die geloofsstrijd van mijn ouders werkt bij vlagen nog in mij na; soms voel ik de neiging het voorbeeld van mijn moeder te volgen, maar
| |
| |
totnutoe heeft mijn vader het steeds in mij gewonnen. En tegenover Lena kan ik ook al niet anders meer.
Ik at mijn ei dat zijn Zondagse schone muts ophad, mijn krentenbroodje, las mijn weekblad, schoor me en kleedde me op mijn gemak aan. Zondags komt de barbier niet, meestal laat ik mijn baard dan staan, maar deze keer had ik behoefte hem eraf te halen. Ik voelde me, ondanks die verwenste klokken en Lena's geloofsijver, voor het eerst wat opgeruimder, en ik herinner me dat ik een Frans liedje neuriede dat ik zeker vijftig jaar had bewaard. Ik denk dat de zekerheid van meester Chris' vertrek me toch opluchtte, en wie weet, misschien ben ik hem en alle misère over een tijdje wel vergeten. Dan kan ik op deze tijd terugzien als op een kwade droom, zoals dat heet, en aan dromen heb ik me nooit veel gelegen laten liggen. Als hij nu straks die boot van negen uur maar neemt. Ik zou het niet kunnen verdragen als hij voor niets afscheid had genomen.
Ik maakte tegen de tijd dat de kerk zou uitgaan mijn ochtendwandeling. Als ik terugkwam zou het plein weer leeg zijn en de rust hersteld, overigens maar voor enkele uren want later op de middag zou het geduvel weer beginnen. Maar toen ik mijn huis naderde hoorde ik dat er iets aan de hand was, en nauwelijks was ik de poort onderdoor of ik werd haast onder de voet gelopen door een paar schreeuwende jongens, die zinneloos in een kringetje rondhinkten. - Dag meneer hinkepoot, dag meneer hinkepoot, riepen ze tegen me, met die flauwe grappigheid van kinderen die door het dolle heen zijn en niets beters weten te doen dan hun eigen aanstellerij ande- | |
| |
ren aan te wrijven. Maar zij waren de enigen niet die zich zonderling gedroegen; van de honderden mensen die er op de been waren deed de ene helft de andere om onbegrijpelijke redenen voor hoe men hinkend door het leven kan gaan en daarbij met de armen trekbewegingen maken alsof er een sleepnet moet worden binnengehaald. Het leek wel of tijdens mijn korte afwezigheid iedereen gek was geworden, tot die conclusie kwam ik nadat ik hardop een paar alledaagse woorden had uitgesproken om na te gaan of ikzelf misschien na mijn wandeling was vervallen tot een waanzin die me alle mensen als kreupelen liet zien. Ik vroeg aan een groepje druk pratende mannen, die stil stonden en me tamelijk normaal voorkwamen, wat er gebeurd was. Een van hen wees met zijn duim naar de kerk; ik drong me door de menigte heen tot ik bij het portaal stond waar Lena was binnengegaan, en stond plotseling van aangezicht tot aangezicht met paraplu, die iedere Zondag driemaal als ouderling ter kerke gaat, maar tot wie Gods woord ditmaal niet zo makkelijk toegang had gekregen als het spreekwoord wel beweert. Hij zag zo wit alsof hij moest overgeven, maar Gods woord spuugt men nu eenmaal niet uit, en hij stond zonder ophouden te slikken om het binnen te houden. Hij merkte me niet op en ik draaide me om naar het punt waar zijn blik op gevestigd was.
Daar zag ik, op nog geen meter afstand van de kerkmuur, de invalidenwagen van mevrouw Heeringa, het zonderlinge voertuig dat meester Chris en Gaits vader uit onderdelen van de gele wagen hadden gebouwd. En daarnaast stond mevrouw Heeringa zelf, lijkbleek en
| |
| |
bevend over haar hele ongelukkige lichaam, maar ze stond, en achter haar zag ik meester Chris, even bleek maar met een glimlach op zijn gezicht. Er moest een wonder zijn gebeurd, en het vreemde was dat behalve meester Chris ieder die er getuige van was daar ontsteld of verontwaardigd over scheen te zijn. Ik merkte dat ik terecht was gekomen in een grote kring die zich om het wonder heen had opgesteld, op een veilige afstand, alsof het naar sulfer rook. Verder op de markt was alles druk in beweging, maar de kring stond doodstil en sloot het mirakel in, dat zich blijkens het gehink van die honderden al eerder op nog sterker wijze scheen te hebben geopenbaard. Later hoorde ik dat mevrouw Heeringa de tocht van haar huis naar de graanmarkt zelf had gemaakt, half liggend op het karretje, terwijl meester Chris en de klompenmaker aan weerskanten meeliepen. Op de markt gekomen was zij opgestaan en had onder doodse stilte van het aangegroeide en nog steeds aangroeiende gevolg van nieuwsgierigen enkele passen gedaan. Daarna was zij half huilend half lachend weer gaan liggen, en tot vlak voor de kerk gereden, om het orgel te kunnen horen als de koster de deuren opengooide en van dichtbij te kunnen zien hoe de gelovigen het gebouw verlieten. Toen het ogenblik gekomen was dat de dominee met de ouderlingen en andere hogen in het geloof, waaronder haar trouwe man, naar buiten schreden, was zij opnieuw verrezen om hen staande te kunnen ontmoeten.
Ze had iets bovenaards zoals ze daar stond, het leek of het beven en sidderen van haar lichaam de aanloop waren tot een krachtsinspanning die haar ten hemel zou doen
| |
| |
varen, en het zou me niet hebben verwonderd als ze plotseling haar vleugels had uitgeslagen en ons had verlaten. Heeringa, die ik totdusver nog niet had opgemerkt, wilde dat blijkbaar voorkomen, want ik werd onverwacht opzij geduwd, en hij stormde langs me heen naar voren om zijn vrouw vast te grijpen. Hij zag er belachelijk uit in een te nauw jacquet waarvan de panden uiteenweken, als de half geopende snavel van een of andere monsterachtige reuzenkraai.
- Hoe kom jij hier?, brulde hij haar toe.
Ze wees op het wagentje, zonder iets te zeggen.
- Wat is dat voor een duivelskar?, schreeuwde hij.
Ze zweeg en draaide zich met een hulpeloos gebaar om; ik vreesde dat ze zou vallen, maar ze hield zich al wankelend overeind. Meester Chris kwam met Gaits vader naar voren, en zei rustig maar weer met die onbuigzame stem:
- Die hebben wij voor haar gemaakt.
Heeringa werd bloedrood, ik zag zijn nek boven zijn boord zwellen, hij maakte een paar krampachtige danspassen en gilde toen, buiten zichzelf van razernij:
- Duivel die je bent, duivel, duivel!
Meester Chris keek hem onbewogen aan, zonder te antwoorden, en ineens schoot me weer die avond te binnen waarop Heidendaal hem uit haar torenraam hetzelfde had toegeroepen. Het was in die kringen blijkbaar het enige toelaatbare scheldwoord.
- Hij heeft me ook leren lopen, zei mevrouw Heeringa zacht.
- Doe het nog eens, zei de meester vriendelijk, maar zon- | |
| |
der haar te hulp te komen. Ze rechtte haar rug, begon nog heviger te trillen dan ze al deed, balde haar vuisten en maakte drie, vier strompelende passen in de richting van haar man. In de kring ontstond een gemompel, maar Heeringa hief zijn hand op alsof hij haar wilde slaan en siste:
- Satanskind, ga uit mijn ogen.
Ze keek hem ontredderd aan, greep met haar handen naar haar hart en stortte op de grond. Meester Chris schoot toe, maar Heeringa was hem voor, tilde zijn vrouw op en droeg haar de kerk binnen. In het portaal draaide hij zich om en riep:
- Als jij haar vermoord hebt zul je hier gestraft worden, en na je dood zul je eeuwig verdoemd zijn.
Hij stond daar met zijn half dode vrouw als de held uit een toneelstuk, en ik had sterk de indruk dat hij hetzelf wist en munt uit de situatie sloeg. Ik had hem voor alles aangezien wat mooi of lelijk was, maar nooit voor een komediant, misschien omdat de leer dat calvinisme en komediespelen met elkaar vloeken me onbewust parten speelde. Maar ik zag dat Heeringa zich van die tegenstelling niets aantrok en zijn publiek bespeelde alsof hij op een toneelpodium stond in plaats van in een kerkportaal. Hij droeg zijn vrouw ook niet meer hart toe dan toneelspelers het elkaar buiten de schouwburg doen; ze was het requisiet dat hij in zijn rol nodig had, maar in zijn leven verried hij haar om een uitgedroogde museumkever.
Toen hij zich tenslotte omdraaide en met zijn last de kerk binnenging had hij bereikt wat hij bereiken wilde.
| |
| |
Alle naastenliefde die de omstanders konden opbrengen begeleidde hem, en op het plein
bleef een grenzeloze haat achter die zich eerst op het wagentje en daarna op meester Chris
richtte. Het karretje overleefde het niet, het werd door een paar van de godvruchtigste wraakzuchtigen tegen de kerkmuur te pletter geslagen. Vermoedelijk hadden ze dat met de maker ervan ook wel willen doen, maar de angst voor vergelding weerhield hen, of anders de vrees dat hij werkelijk de duivel zou kunnen zijn. Ik geloof tenminste niet dat de gelovigen het tot hun taak rekenen de duivel om hals te brengen, ze proberen alleen hem uit te bannen; het kwaad moet de kans hebben terug te keren, anders is het geen kwaad. Wat meester Chris betreft, ik verwacht niet dat hij van die kans gebruik zal maken, aangenomen dat hij straks inderdaad vertrekt. Hij werd, nadat zijn wagen was vernield, belasterd en beschuldigd en uitgejouwd, een opgeschoten jongen spoog naar hem, een andere lummel duwde hem in zijn rug zodat hij half struikelend naar voren schoot. Ik kon hem niet ontzetten, er drongen hoe langer hoe meer mensen tussen ons in, af en toe zag ik nog een stukje van zijn gezicht, dat wit afstak tegen al die rode koppen om hem heen. Maar als ik gekund had was ik hem misschien toch niet te hulp gekomen; er zijn onrechtvaardigheden die hun loop moeten hebben, anders stort de wereld in elkaar. |
|