trekken, hij moest nu maar weten dat ik van hem af wilde. Ik keek langs hem heen naar buiten, op de rivier zwalkten, net als nu, die roeiers op en neer, uit een van de boten sprongen twee jongens te water, ik ergerde me aan hun levenslust. Eindelijk zei hij:
- Kinderen zijn beter dan mensen.
- Had je dan bij die kinderen bepaald, zei ik, - in plaats van je met de mensen bezig te houden.
- Juist niet, blafte hij. - U begrijpt nog altijd niets van me.
- Ik wil ook niets van je begrijpen, beet ik terug. - Je hebt de zaak hier verknoeid, je had blanco volmacht en die heb je voor je eigen zotte ideeën gebruikt in plaats van voor de school.
- In plaats van voor uw ideeën bedoelt u, zei hij rustig.
- Je bent gek.
- U hebt me nooit ronduit gezegd waarvoor u juist mij hierheen hebt gehaald, zei hij, en hij keek me strak maar niet onvriendelijk aan. - U hebt gezegd dat u de openbare school groot wilde maken, niet dat u de christelijke klein wilde krijgen.
- Dat komt op hetzelfde neer, zei ik.
- Nee, zei hij, - er is een verschil. Een werkelijk groot mens is groot van zichzelf, niet in vergelijking met anderen, en zeker niet ten koste van anderen.
- Het klinkt mooi, zei ik, - maar hier bij ons gaat dat niet op, en een school is bovendien geen mens. Je houdt niet de minste rekening met de werkelijkheid.
- Niet met een verkeerde werkelijkheid, zei hij.
- Goed, noem het verkeerd, zei ik verveeld, - het is