| |
[XVIII]
Het was hartverscheurend om te zien hoe snel en makkelijk zijn cursisten hem in de steek lieten. Het ongeluk met de gele wagen had hem meer aanhangers gekost dan ik had gedacht. Het bleek dat hij zijn volgelingen, die in de op hol geslagen kar toch al flink dooreen waren geschud, ook geestelijk nog eens door elkaar had gerammeld. In hun angst waren een paar cursisten hem gaan bedreigen, een man had zich op hem geworpen, maar hij had hem terug geslagen en iedereen in die helse keet overschreeuwd. Als ze het kleine beetje gevaar dat ze liepen niet voor hem over hadden, had hij hun toegebruld, dan konden ze beter maar meteen als cursist bedanken. Hij gaf zijn tijd om hun wat ontwikkeling bij te brengen en hun het leven als iets waardevols te doen zien, iets dat ze iedere seconde bewust hadden te beleven, en daar gingen ze aan het janken en bidden alsof datzelfde leven hun te machtig werd nu het hen eens in een ongemakkelijke houding drukte. Hadden al de lessen en al de wandelingen dan geen ander resultaat gehad dan dat ze hen rijp maakten voor de verwarde theorieën van juffrouw Heidendaal? Zo had hij staan tieren en schreeuwen, volgens het verhaal dat een van de slachtoffers me later vertelde, en tenslotte was hij op de bok geklommen om zijn schapen te redden, zoals hij vol verachting had gezegd. Daarin was hij dan iets te laat ge- | |
| |
weest, en ik kon me voorstellen welke gevoelens hem moeten hebben bezield toen Heeringa en Heidendaal het paard tenslotte tot staan brachten.
Gods persoonlijke afgezante scheen de strijd te gaan winnen. Ik had haar nog nooit zo druk in de weer gezien als in die tijd na het fiasco met de wagen. Ze had een sluier om het hoofd gewikkeld, die moest haar waarschijnlijk iets doorschijnends geven, alsof ze een stukje was van de hemel die ze pretendeerde te vertegenwoordigen. Als het woei, en het waait hier altijd wel, wapperde die hemelse banier achter haar aan, en dat lokte dan weer kinderen mee, want die lopen achter alles aan wat ook maar even op een vlag lijkt. Veel volwassenen zijn trouwens niet anders. Ze stelde zich, om mij te sarren en om de herinnering aan die ongeluksdag levendig te houden, bij voorkeur op de graanmarkt op; de scheepstoeter bungelde aan een koord om haar middel, als een bodemloze bus voor heilige boodschappen. Ik kon vanaf mijn achterbalkon zien dat onder haar vaste klanten verscheidene oud-leerlingen van meester Chris waren. Verraders waren het, maar ik was zelf niet veel beter, en dat drukte me. Ik had er behoefte aan hem te bewijzen dat ik hem nog altijd goed gezind was, maar hoe moest ik dat doen als zijn ontslag hem en mij te wachten stond? Want ontslag zou het worden, ik wist dat hij de paar getrouwen die hem nog overgebleven waren opnieuw de waarde van het leven hier beneden trachtte aan te tonen, en dat stond gelijk met voortzetting van zijn cursus. Ik kon niet terug, en ik wilde ook niet meer terug. Het ging al niet meer om die cursus, het ging erom dat meester Chris
| |
| |
een figuur was die in onze stad niet paste. Hij verwekte onrust, ook al deed hij niets, hij tastte door zijn verheerlijking van het leven het leven hier juist aan. Voor de een is leven slapen, voor de ander eten, voor weer een ander schijnheilig doen, voor mij is het overdag werken en 's avonds van mijn rust genieten. Maar hij wilde dat niet erkennen, hij wilde het leven voortdurend met een hoofdletter schrijven, en dat is het toch waarachtig niet altijd waard. Daar kwam nog bij, dat het met de school weer mis ging. Het aantal leerlingen dat er sinds zijn benoeming bij was gekomen was er al weer af, en nog steeds kreeg ik ouders bij me die bezwaren tegen de bovenmeester kwamen formuleren. Als ik dan vroeg of hun kinderen ook bezwaren tegen hem hadden, dan keken ze me verbaasd of verwijtend aan, en zeiden dat het om de kinderen helemaal niet ging. Die leerden wel wat ze moesten leren, en toegegeven moest worden dat ze het goed leerden, maar als ze na schooltijd te zien kregen hoe buitensporig hij zich gedroeg, dan werd hun ziel toch maar bedorven, en om de ziel ging het toch maar, ze kregen slechte gedachten, en thuis konden vader en moeder weer klappen uitdelen om hen tot inzicht te brengen.
Bij die leuteraars waren er enkelen die de cursus van meester Chris trouw hadden bezocht. Ik herinnerde hen daaraan; ze antwoordden dat ze zich in de meester hadden vergist, hij spotte met alles wat goed en heilig was, en liet stukken in de krant schrijven tegen meester Heeringa. Dat mocht dan een stijve hark zijn, hij was in elk geval onkreukbaar, dat kon niet anders bij iemand die zijn leven verdeelde tussen de school, de raad en de
| |
| |
kerk, en het ging niet aan zo'n man iets in de schoenen te schuiven waaraan de beschuldiger zelf zich volgens de verhalen van ooggetuigen schuldig maakte. Des te gemener was dat nu meester Heeringa hem en alle anderen, ook henzelf, gered had door met levensgevaar het paard tot stilstand te brengen. Zij moesten van dat christelijk gedoe ook niets hebben, maar als het nu leidde tot zulke dappere reddingen dan zat er toch iets goeds in, en het kon geen kwaad als de kinderen er eens kennis van namen. Dat bidden aan het begin en het eind van de schooldag moesten ze maar op de koop toe nemen, daar zouden ze niet van bederven.
Kanis bleef hem trouw, en Gaits vader natuurlijk, en nog enkele anderen, in het geheel zes of zeven mensen. Met dat groepje zag ik hem op een keer de poort doortrekken toen Heidendaal weer onder goddelijke vlag midden op de markt stond. Ik keerde juist naar huis terug van een bezoek aan de ontvanger, die me weer had verveeld met zijn eeuwige mopje dat het zaliger is te geven, maar toen ik meester Chris zag naderen leek het me beter niet verder door te lopen. Ik vermoedde dat hij de markt niet toevallig opzocht, en wilde graag van dichtbij zien wat hij ging uitvoeren. Om me onzichtbaar te maken schaarde ik me onder de vaan van Heidendaal, tussen een stel lanterfanters die niets beters hadden te doen dan naar haar te luisteren.
Ze deelde weer rijkelijk haar nieuwe hartjes rond, sprak haar oude reeks bezweringen en vervloekingen uit, en toonde zich in geen enkel opzicht veranderd. Maar ze was onrustig, ze knipperde druk met de ogen en trom- | |
| |
melde op de blikken toeter. De aanwezigheid van meester Chris, die zich met zijn groepje enkele meters verder had opgesteld, wond haar blijkbaar op, en mijn belangstelling zal haar ook wel onzeker hebben gemaakt. Toen ze het over de satan had die in ons aller midden woont deed ze plotseling een zijdelingse uitval en riep:
- Hij heeft het gewaagd vandaag in menselijke gedaante hier te verschijnen, zijn sulferige adem vermengt zich met de onze, en als wij niet heel sterk staan zal hij ons meesleuren naar zijn rijk van ondergang en verdoemenis. Haar woorden troffen geen doel, de meester hoorde ze niet, en haar publiek voegde ze stilzwijgend bij het geween en gekners der tanden, een toekomstbeeld dat de meesten door haar duizendvoudig herhaalde beschrijving niet meer afschrikte. Ze zag in dat ze rechtstreekser moest vuren en schreeuwde:
- Daar staat hij, omgeven door enkele afgedwaalde schapen. Hun geest is verhit en verschroeid door zijn vurige tong, maar ik weet dat zij eens tot de kudde zullen terugkeren, zoals ook gij hier om mij heen dat hebt gedaan.
Daarbij keek ze mij met toegeknepen ogen aan, alsof ze in gedachten met een aardkluitje op mij mikte voor het geval ik er nog eens vandoor mocht gaan. Ik voelde me belachelijk, maar wilde toch mijn plaats niet opgeven. Enkele omstanders kregen door dat Heidendaal niet langer in het vage sprak, maar de duivel wel degelijk op het oog had. Ze draaiden zich om in de richting die haar uitgestrekte arm aanwees, maar toen ze meester Chris zagen schenen ze teleurgesteld. Een man stak een pruim in zijn wang, spuwde me haast op mijn schoenen en verliet onze
| |
| |
groep. Ik zag dat hij met een omweg bij meester Chris terechtkwam. Heidendaal merkte dat ze terrein verloor, stak met een driftig gebaar haar toeter naar de hemel en riep God te hulp. Er gebeurde niets, maar het maakte wel indruk en toen ze direct daarop een gezang inzette vielen de meesten haar bij. Aan dat gekerstende Sirenengehuil schijnt niemand zich hier te kunnen onttrekken die christelijk bloed in de aderen heeft. Wat mij betreft, ik hoefde waarachtig niet aan de mast te worden vastgebonden om Heidendaals bekoringen te kunnen weerstaan, maar toch voelde ik mij niet vrij genoeg om me te verwijderen.
Ik bleef dus waar ik was en zag dat meester Chris de rest van zijn volgelingen rustig toesprak. Ik kon er niet meer aan twijfelen dat ik getuige was van de voortzetting van zijn levenslessen, en ik vroeg me af op welke manier ik mijn toezegging van ontslag moest nakomen. Ik had geen bevoegdheid hem de dienst op te zeggen, en ik had geen zin de wethouder erin te kennen. Terwijl ik daarover stond na te denken en het gebral van de godsdienstonderwijzeres over me heen liet gaan, klonk opeens kindergezang, en daar kwamen de eerste rijen van een optocht van wel honderd jongens en meisjes de poort onderdoor. Ze droegen vlaggen, en versierde stokken die op palmpasens leken; een van de jongens had blijkbaar een trommel, ik hoorde een zwak geroffel dat plotseling sterker werd toen het hulp kreeg van het poortgewelf, en weer afnam toen de tamboer de markt had bereikt. De kinderkruistocht, want daar deed die snel naderende stoet me aan denken, trok recht op ons aan, en ik stelde
| |
| |
me al met enig cynisme voor dat ze Heidendaal hun diensten kwamen aanbieden in haar strijd tegen het ongeloof. Zijzelf dacht er net zo over, zonder dat cynisme dan; ze streek een paar plooien glad in het verwrongen gezicht waarmee ze had staan galmen, en hief met een triomfantelijk gebaar de toeter, in de overtuiging waarschijnlijk dat haar mechanisch versterkte roepstem tenslotte door God was verstaan en verhoord. Maar toen de voorste kinderen vlak bij ons waren veranderden ze onverwachts van richting, en als een slang kronkelde de stoet om ons heen, ineens blazend op mirlitons en allerhande gekleurde trompetjes. In dat helse kabaal herkende ik het gezicht van Gait, hij keek me zegevierend aan, even later strompelde het dochtertje van Kanis voorbij, ondersteund door twee vriendinnen van wie de ene me ook al bekend voorkwam, en toen kostte het me weinig inspanning meer te concluderen dat de hele openbare daar schetterend en toeterend aan me voorbijtrok. Het was grotesk en het was machtig, ik raakte meer onder de indruk dan ik wel wilde toegeven, ik zag mezelf zoals die kinderen me moesten zien: een oude man in een zwart pak, we zijn een beetje bang voor hem, maar hij heeft ook iets aantrekkelijks, hij zal wel gauw doodgaan, want alle oude mannen gaan dood. Als ze geweten hadden hoe allemachtig eenzaam ik me op dat ogenblik voelde hadden ze me misschien een handje gegeven. Maar eenzaamheid is een gevoel dat kinderen nog niet kennen.
Heidendaal had het nog sterker te kwaad dan ik. De scheepsroeper, dat stuk klinkend metaal, hing krachteloos aan het schellekoord om haar dikke middel, en zij- | |
| |
zelf leek ook wel een gehangene. Haar hoofd knakte voorover, half bedekt onder de sluier als onder een doodskleed, en ze kwijlde van ellende. Of misschien huilde ze, ik kon niet precies zien waarmee ze haar boezem bevuilde. Ik had intens met haar te doen, een dergelijke teleurstelling in het openbaar gun ik mijn ergste vijanden niet. Het drong ineens tot me door dat meester Chris en zij eigenlijk zo weinig verschilden. Allebei waren het predikers, ze hadden diezelfde drang anderen te overtuigen, het fanatisme van de een deed niet onder voor dat van de ander, en een tikje idioot waren ze beiden beslist. Alleen wat ze te verkondigen hadden verschilde hemelsbreed, Heidendaal wilde de mensen belangstelling bijbrengen voor een leven hierna, meester Chris voor een leven hier. En misschien, nu ik erover nadenk, is zelfs dat geen verschil: zonder aarde geen hemel. Zou meester Chris dat indertijd ook gevoeld hebben, toen hij Heidendaal had gevraagd aan zijn cursus mee te werken? Ik herinner me nog de verontwaardiging waarmee ze me dat tussen al die glazen cognac door vertelde, maar als ik toen eens het ijzer gesmeed had en haar aangeraden op zijn aanbod in te gaan, wie weet hoeveel beter alles dan was gelopen. Dan was de cognac niet helemaal verspild geweest, en nu heb ik daar nog altijd spijt van. Ik zal zelf nog maar een glaasje nemen, mijn laatste vanavond, een slaapmutsje. Het is nu half negen ongeveer, over een half uur vertrekt hij, de boot tenminste, en daarna ga ik meteen naar bed, hoe het ook afloopt.
De kinderen met hun vlaggen en fluiten hadden ons de rug toegedraaid, en stevenden op meester Chris en zijn
| |
| |
kleine groepje af. Hij bleef nog doorpraten, en pas toen ze vlak bij hem gekomen waren keek hij hun kant op. Ik geloof werkelijk dat hij tot op dat ogenblik niet wist dat ze voor hem waren gekomen, dat het zijn kinderen waren. Hij stak zijn handen in de lucht en sloeg ze toen tegen zijn wangen. Zijn leerlingen konden zich niet langer beheersen, ze verbraken de rij waarin ze hadden gelopen en sprongen lachend en gillend om hem heen. Ik zag niets meer dan een gewemel van armen en benen, kleurige jurkjes en bloezes, en daarbovenuit de vlaggen en versierde stokken, als de speren van een troep woest dansende indianen. Maar even later kwam er weer enige orde in de groep, er vormde zich een kring met meester Chris als middelpunt, en daaruit steeg aarzelend, maar langzamerhand sterker een plechtig gezang op. Ik herkende de wijs, het was het lied van de fiere vlaamse leeuw, en al moest ik toegeven dat het niet geheel zonder grond was de meester met een leeuw te vergelijken, ik vroeg me toch af waarom ze juist dat strijdlied hadden uitgekozen.
De kring had zich in beweging gezet, hij draaide net als de aarde om zijn as en kwam behalve dat nog vooruit ook. Meester Chris moest mee, of hij wilde of niet, en ik geloof dat het laatste het geval was. Toen die kinderplaneet vlak bij me was, merkte ik dat hij doodsbleek zag en telkens bleef staan; maar dan botsten de achterste kinderen weer tegen hem op en werd hij voortgedreven. Het moest een triomftocht worden, het leek een martelgang. Hij had er makkelijk een eind aan kunnen maken, maar van de besluitvaardigheid die ik van hem kende
| |
| |
was niets over. Misschien dat ook hier de schrift vervuld moest worden, maar ik had eerder de indruk dat hij die hele theorie was vergeten; hij was eenvoudig niet opgewassen tegen de situatie. Eindelijk werd ik dan eens iets gewaar van de gewone menselijkheid die ik steeds in hem had gemist. Ik kon nu ook eindelijk de keus van het Vlaamse volkslied begrijpen. De kinderen zongen op die wijs iets als: wij willen meester houden zolang hij adem heeft, en: zij zullen hem niet temmen zolang hij bij ons leeft. De melodie kan nooit verbetener hebben geklonken dan bij deze gelegenheid, en ondanks mijn gevoel van onbehagen, dat groeide naarmate de optocht in een demonstratie verliep, bewonderde ik de moed die de kinderen moet hebben bezield. Ik twijfelde er niet aan dat Gait de aanstoker was; hij liep wijselijk niet voorop, maar de ziel huist binnenin, is me altijd verteld.
De jongens en meisjes rustten niet eer ze meester Chris de hele graanmarkt hadden rondgezeuld. Ik
heb dat niet afgewacht, ik ben naar huis gegaan, er kwam langzamerhand ook teveel publiek dan
dat ik langer kon blijven. Maar het gezang vervolgde me tot in mijn kamer, en ik neem aan dat Heidendaal, die al voor mij was gevlucht, het door de dikke muren van de toren heen nog heeft kunnen horen. Op de speelplaats van de school hebben ze hun meester tenslotte vrijgelaten, maar van vrijlaten was eigenlijk geen sprake, want die hele betoging had honderden mensen getrokken, en die sloten de kinderen en meester Chris in. Hij was dubbele gevangene geworden, eerst van zijn leerlingen en dan nog van die drom nieuwsgierigen. Ze wilden hem niet laten gaan, ze ver- | |
| |
wachtten iets van hem; een bovenmeester kon niet door zijn scholieren in optocht worden rondgevoerd en er daarna zonder een woord tussenuit knijpen. Er waren een paar mensen, hoorde ik achteraf, die hem hadden willen dwingen een openbare les te houden, en toen hij daar niet op inging bespotten en beledigden ze hem. Eindelijk had hij zoiets gezegd als: Terwille van de kinderen verzoek ik u niet langer te blijven staan. En daarna nog: Dit is een afscheid, ik zou nu graag willen gaan. Langzamerhand waren de mensen toen afgedropen, ze begrepen dat er inderdaad niets meer te halen viel en dan verflauwt de belangstelling snel. De kinderen kregen allemaal een hand van hem, hij vroeg hun een voor een naar huis te gaan, en toen de laatste weg was vertrok hij zelf ook. Zo eindigde de muzikale ommegang net als die oude compositie waarbij de spelers stuk voor stuk van het podium verdwijnen, tot het uit is en de laatste man ook het laatste kaarsje op de lessenaar uitblaast. |
|