De onrustzaaier
(1955)–Willem G. van Maanen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Mijn moeder zei: als iets je dwars zit, schrijf het op of vertel het jezelf hardop en vergeet het. Ze hield er zichzelf aan; ik heb haar vaak genoeg in haar kamer horen praten zonder dat er iemand bij was. Maar misschien zat ze ook wel te bidden, want de laatste jaren van haar leven was ze zo godvruchtig als een non. Ik hoop dat ik het zal kunnen vergeten, maar het zal wel niet gebeuren voor ik doodga. Mijn geheugen is te goed, ik herinner me nog woorden en gebeurtenissen uit mijn kindertijd, en ik begin me er hoe langer hoe meer te herinneren. Vooral de situaties waarin ik het bij het verkeerde eind had, of waarin ik bedrog pleegde. Vijftig jaar geleden heb ik met een groepje kameraden steentjes gegooid naar een dikke jongen die we niet mochten. Ik trof zijn bril, de glassplinters drongen in zijn oog en hij moest zijn oog missen. De verdenking viel op een ander, en ik liet het zo. Later heb ik hem nog eens ontmoet, hij was getrouwd met een schele vrouw, dat was dan ook nog mijn schuld. O God, wat heb ik een misselijke rol gespeeld in die hele tragedie met meester Chris. Als me een ding duidelijk is geworden, dan is het dat. Heidendaal is een gek, Heeringa een schadelijke luis in de wijngaard des Heren, paraplu een filister, maar ik ben een trouweloze. Hoe moet ik dat allemaal vergeten? Het is op slag van negenen. Daar komt hij aan, eindelijk. Gait brengt hem weg, en nog iemand, dat zal de klompenmaker zijn. Er staat nog niemand op de steiger, ik denk dat hij de enige passagier is. Met de laatste boot gaat nooit iemand mee, hij brengt alleen mensen terug. | |
[pagina 153]
| |
Die worden dan van nieuwe harten voorzien door Heidendaal, maar ze is er nu niet. Ze zal wel, net als ik, achter haar raam staan uit te kijken tot haar tegenstander vertrekt. Of ze zit te drinken. Misschien heeft ze haar avond ook wel met overpeinzing doorgebracht, maar zij moet dan tot een betere slotsom zijn gekomen. Voor haar is het vertrek van meester Chris een overwinning, voor mij een verlies. Het is misschien een verlies dat geleden moet worden, maar het stemt me bitter. Ik zal mijn oordeel over mezelf moeten herzien, en dat zal me verduiveld moeilijk vallen. Mijn rust is ermee gemoeid, maar dat is hij toch, ook als ik blijf die ik ben. De klompenmaker heeft de arm om zijn zoon heengeslagen en staat met meester Chris te praten. Het zal wel over de toekomst van de jongen gaan, en of hij nog kans zal hebben om verder te leren. Ik zal er mijn best voor doen, misschien kan ik aan de leerling goed maken wat ik de meester tekort heb gedaan. Ik ben voor die jongen gaan voelen, na mijn laatste ontmoeting met hem; het zou me aan het hart gaan als hij later werk zou moeten doen dat beneden zijn vermogen lag. Misschien dat er een goede candidaat in hem zit. De toren van de Buitenkerk begint te slaan, dat voorspel van Wij leven vrij wij leven blij zit er nu al maanden op, ze moeten nodig eens een nieuw liedje steken. Meester Chris zwaait zijn rugzak op zijn schouder, hij ziet de boot zeker al komen. Een paar roeiers steken de rivier over, die willen de boot altijd zo dicht mogelijk naderen. De zon is zo rood als vuur, maar dat zal gauw genoeg geblust worden, want hij begint al in het water te zak- | |
[pagina 154]
| |
ken. Meester Chris en de kleine Gait staan er vlak voor, het lijkt of ze in die levensgrote rode bol zijn opgegaan. De boot schuift ertussen en legt aan. Er gaan twee mensen van boord, een man en een vrouw die ik niet ken. Ik moet even zitten, ik heb het gevoel of ik door mijn knieën zak en ik ril alsof ik het koud heb. Gait draagt nog een koffer de loopplank over, hij mag wel oppassen dat de boot niet met hem wegvaart, die jongens hebben er een handje van aan wal te springen als de schipper al afgestoten heeft. De klompenmaker schijnt zich er niet druk om te maken, die staat al te wuiven of het een afscheid is. Ik zou wel naast hem willen staan, maar ik kan niet. En ik moet het ook niet doen, het is goed zoals het gaat, men moet zijn verlies kunnen toegeven en erin leren berusten. Jezus, daar heb je het al. De boot vaart weg, en Gait is er nog op. Die idioot van een klompenmaker staat daar zo rustig alsof hij het de gewoonste zaak van de wereld vindt; als ik vader was zou ik hel en hemel bij elkaar schreeuwen of proberen aan boord te komen. Maar hij haalt zijn zakdoek tevoorschijn en gaat ermee zwaaien. En op het dek zie ik twee mensen terugwuiven, meester Chris en Gait. Ik begrijp er niets van. Of moet ik eruit begrijpen dat ik Gait ook kwijt ben? Dat hij verder zal leren zonder dat ik er iets aan hoef te doen? Dan is de nederlaag dus volkomen. Drie uur heeft het gekost mij dat te leren inzien. Het is niet veel op een leven van zestig jaar waarin ik nooit van nederlagen heb geweten. De zon is bijna onder, de rivier is zo rood als ik hem nog | |
[pagina 155]
| |
nooit heb gezien. De boot trekt een golvend bloedspoor, en de roeiers laten zich erop deinen, alsof het voor hun plezier wordt achtergelaten. |
|