| |
[XVI]
Heb ik schuld? God zal het weten, of de duivel, maar dat maakt niet veel uit. Wat kon ik anders doen dan meester Chris tot de orde roepen toen hij bekend maakte te zullen doorgaan. Hij had het leven van dertig mensen - want zoveel zaten er in de wagen, Lopend Vuurtje incluis - in de waagschaal gesteld, en dat alleen al was genoeg om hem verdere ritten te verbieden. Ik moest de wethouder gelijk geven toen hij me dat, in het bijzijn van de meester, meedeelde. We zaten voor die gelegenheid weer in zijn kamer op het stadhuis, de eerste en laatste keer dat we gezamenlijk waren ontboden.
- Al zijn er dan geen slachtoffers te betreuren, zei paraplu met iets van spijt in zijn stem, - u kunt hier toch niet langer mee doorgaan, meester. Een volgende keer komen er ongelukken van, en dan wordt u verantwoordelijk gesteld.
- Dat zie ik niet in, zei meester Chris met zijn generaalsstem.
- Wees nu niet onredelijk, zei ik, - de wethouder heeft in dit geval gelijk. Er is toch wel een andere manier om de lessen voort te zetten?
- Ik zou liever zien dat de lessen niet werden voortgezet, zei paraplu, die misschien verwachtte mij nog verder mee te krijgen. Maar ik zweeg, en hij trok aan zijn sigaar om de stilte op te vullen.
- Ziet u een andere oplossing, meester?, vroeg hij ten- | |
| |
slotte. - U stelt uzelf misschien niet verantwoordelijk?
- Ik stel zelfs juffrouw Heidendaal niet verantwoordelijk, antwoordde meester Chris.
- Maar ze is het wel?
- U zegt het.
- Dat is interessant. Kunt u dat nader toelichten?
- Ik neem aan dat zelfs u op hol zou slaan als er op een dergelijke manier in uw oor werd getoeterd, zei meester Chris.
- Ik begrijp u niet.
- De meester bedoelt, zei ik, - dat juffrouw Heidendaal met haar gebrul de directe aanleiding is geweest, en daar zie ik wel iets in. Ik heb er zelf ook hinder genoeg van gehad.
- Ik zal juffrouw Heidendaal berispen, zei de wethouder afgemeten.
- Maar mij zult u verbieden.
- Verbieden, verbieden, zei de wethouder met een gebaar van onbehagen, - dat is geen prettig woord, meester. We zijn al die tijd verdraagzaam geweest, dat kan ik als christen naar eer en geweten zeggen, maar als u de burgers van deze stad in gevaar brengt...
- Ik breng uw burgers alleen geestelijk in gevaar, en dat zal ze geen kwaad doen.
- Daarvan ben ik niet overtuigd, daarvan ben ik helemaal niet overtuigd, zei de wethouder, alsof hij zich door die krachtige herhaling pas overtuigen kon. - Met uw komst zijn vreemde ideeën de stad binnengedrongen, meester, zeer vreemde ideeën.
| |
| |
- Mijn ideeën zijn zo oud als de wereld, zei meester Chris, - maar uw stad had ze vergeten.
- Zolang de christelijke idee maar niet vergeten wordt maak ik me geen zorgen over het geheugen van mijn stad, meester, antwoordde paraplu, en hij klapte zijn mond na die bewering enkele malen open en dicht, alsof hij van de nasmaak wilde genieten.
- Die idee bestaat alleen bij de gratie van het leven, zei meester Chris stroef. - Ik wil niets anders dan de mensen dat leven weer in herinnering brengen.
- En daar hebt u een wagen voor nodig?
- Als het me op school verboden wordt, ja.
Ik vond het gesprek onvruchtbaar. Die twee zouden elkaar nooit overtuigen, en zelfs al zou meester Chris toestemming krijgen met zijn wagen door te rijden, dan zou ik dat nog niet willen. Ik probeerde nog gedaan te krijgen dat hij de school 's avonds weer zou mogen gebruiken, maar de wethouder bleef bij zijn weigering, en ik was er blij om. Ik geloofde dat het voor iedereen beter was dat meester Chris zijn cursus staakte, en dat zei ik hem ook toen we later met zijn tweeën bij mij thuis zaten.
- Wees er maar blij mee dat je een paar geesten verlicht hebt, zei ik.
- Wie dan?, vroeg hij.
- Kanis, zei ik, - en Lena, en Bolleman.
- U hebt me verraden, zei hij zacht, - en nu moet u wel liegen.
- Je bent gek, riep ik. - Wat bedoel je eigenlijk?
- Verraden is het goede woord niet, zei hij, - u hebt nooit helemaal in me geloofd.
| |
| |
- Moet ik je werkelijk meester Christus gaan noemen?, vroeg ik spottend.
- Dat hebt u al eens gedaan, en toen had ik een naam voor u.
- Goed goed, zei ik snel, want daaraan wilde ik niet herinnerd worden. Maar gedraag je er dan ook niet naar. Ga jezelf in godsnaam niet als martelaar beschouwen. Dat is goed voor halfgaren als juffrouw Heidendaal. Ik wil in deze zaak nuchter blijven, en dat is voor jou ook beter. Als je doorgaat met die kar maak je je onmogelijk. Jij kent de mensen hier niet zo, maar geloof me als ik je zeg dat je met die dodenrit veel stadgenoten tegen je hebt ingenomen, al kon je er dan niet veel aan doen.
- Kanis denkt er anders over, zei hij.
- Kanis is een oproerkraaier, antwoordde ik. Het was het enige woord dat me te binnen schoot.
- Zijn dochtertje heeft een trap van het paard gekregen, en toch neemt hij me niets kwalijk. Ze lag vlak voor uw tuin. Hebt u haar niet zien liggen?
- Jawel.
- En u hebt haar laten liggen.
- Ja. Ik kon haar moeilijk vanaf het balkon oprapen.
- U had naar beneden kunnen gaan. Ik begrijp zoiets niet.
- Jij begrijpt niets, meester Chris. Jij begrijpt niet dat je de mensen een doodschrik hebt bezorgd. Jij verwacht van iedereen een bovenmenselijke houding, en als je die niet aantreft doe je beledigd en keer je je af.
- Wat u bovenmenselijk noemt, is gewoon menselijk.
- Dat is dan blijkbaar een verschil in beoordeling tussen ons tweeën.
| |
| |
- Daar is alles toe terug te brengen, meneer Pilaar. Het is een uitgangspunt, geen eindpunt.
- Je bent vermoeiend, zei ik. - Je wilt altijd gelijk hebben. Je zou jezelf het liefst als het geweten van de hele wereld beschouwen, en iedereen tot de orde roepen die van jou afwijkt. Belachelijk.
- U moet het omdraaien, zei hij rustig. - Ik beschouw de wereld als mijn geweten, en ik voel me ongelukkig als ik iets doe wat aan die wereld afbreuk zou doen.
- Dan moet je je wel doodongelukkig voelen, antwoordde ik.
- U bent harder dan u wilt zijn, zei hij.
Misschien had hij gelijk, maar ik moest het zijn, want ik wilde me van hem losmaken. Ik had langzamerhand het gevoel onder hem gebukt te gaan, alsof hij een reus was die mij tot levende wandelstok had uitverkoren. Hij richtte mij naar zijn schreden, ik had maar mee te gaan in de richting die hij insloeg, en dat wilde ik niet langer. Zestig jaar lang had ik mijn eigen weg gevolgd, en al week die dan niet ver af van de weg van mijn vader, ik had hem gekozen en ik wenste hem tot het einde toe af te leggen. Het notarisambt is niet het droge ambt waar het bij anderen vaak voor doorgaat. Een notaris is een levend mens, die het vertrouwen van een groot aantal medemensen heeft, en het is onrechtvaardig hem te vereenzelvigen met de plechtstatige vorm van zijn actes. Een dokter wordt ook niet gekarakterizeerd naar zijn recepten, en een schoolmeester niet naar zijn dictees. Hoewel voor dat laatste nog iets te zeggen zou zijn. Hoe dan ook, ik wilde me niet langer door meester Chris
| |
| |
laten gebruiken. Ik bewonderde hem om zijn eerlijkheid, om zijn vechtlust, om zijn onafhankelijkheid desnoods, maar het werd allemaal te fanatiek gedemonstreerd. Hij week niet af van wat hij zich als doel stelde; hij had zich nu eenmaal voorgenomen de mensen begrip en enthousiasme voor het leven bij te brengen, ze er meer bij te betrekken zoals hij het noemde, en alles wat daar niet mee te maken had schoof hij opzij, of sloeg hij opzij. Op de brokken lette hij niet. Ik zei, nadat we een tijd zwijgend tegenover elkaar hadden gezeten:
- Je moest je nu maar tot de school beperken, meester Chris. Niemand zal het je kwalijk nemen; je bent er voor aangesteld.
- Ik zou het mezelf kwalijk nemen als ik alleen de dingen deed waarvoor ik was aangesteld.
- Doe dat dan maar, in het belang van de school.
- Heeft de school ooit onder mijn cursus geleden?
- Dat zou het geval worden als je ermee doorging.
- Ik geloof het niet, zei hij. - In elk geval wil ik het ervaren, en ik hoop aan te kunnen tonen dat u ongelijk hebt.
- Je bent verdomd eigenwijs, zei ik, want ik begon ongeduldig te worden. - Ik dacht dat ik je in een gesprek tussen ons tweeën tot rede zou kunnen brengen. Nu dwing je me deze kwestie met het bestuur te bespreken, en dan moeten wij je als een schooljongen op je vingers gaan tikken.
- U maakt uzelf wijs dat zoiets nodig is, antwoordde hij, - maar in uw hart weet u wel beter.
- Ik verzoek je mijn hart met rust te laten.
- Ik bedoelde uw geweten.
| |
| |
- Dat ook.
Hij boog zich naar me over en bracht zijn gezicht vlak bij het mijne. Zijn ogen waren verschillend van kleur, het ene was grijs, het andere groen. Dat had ik nooit eerder gezien, maar hij was ook nog nooit zo dicht bij me geweest. Ik voelde me onbehaaglijk worden en stond op. Gelukkig werd er gebeld, dat gaf me de gelegenheid de kamer uit te gaan. Lena kwam al aansloffen, maar ik deed zelf open, en ze liep mopperend naar de keuken terug. Voor de deur stond Lopend Vuurtje; ik had weinig zin in hem, maar het alleenzijn met meester Chris begon me te benauwen, en dus liet ik hem binnen. Hij was niet verbaasd de meester te zien en schudde hem krachtig de hand.
- Een enkel woord, zei hij, - maar eerst een sigaar.
Ik presenteerde, hij zocht er een uit alsof hij naar het lekkerste koekje in een trommel speurde, en stak de sigaar zijner keuze bedachtzaam op. Hij snoof een paar keer, misschien om van de geur te genieten, maar ik had eerder de indruk dat hij op die hondenmanier probeerde te achterhalen wat er tussen meester Chris en mij was gezegd. In elk geval trof hij doel toen hij tenslotte vroeg:
- Je hebt je toch niets door de wethouder laten opdringen, Pilaar?
- Ik laat me nooit iets opdringen.
- Het kon zijn dat hij je had weten te overtuigen van de wenselijkheid de gele wagen op stal te zetten.
- Van die wenselijkheid was ik al eerder overtuigd.
- Voor die uitspraak is geen ruimte in mijn artikel opengelaten.
| |
| |
- Wat?, riep ik. - Wil je beweren dat je dat smerige artikel van je gaat publiceren?
- Het artikel is brandschoon, zei hij rustig. - De feiten zijn smerig. Ik heb ze met handschoenen aan en mijn neus dicht geordend, hoe welriekend mevrouw Droog in het dagelijkse leven ook mag zijn.
- Zwijg!, schreeuwde ik.
Meester Chris stond op. - Ik weet wel niet waar u over spreekt, zei hij, - maar het lijkt me beter dat ik vertrek.
- Ja, zei ik, maar meteen daarop: - Nee, blijf. Ik zal je vertellen wat die krantenman in zijn schild voert. Hij heeft ontdekt dat je collega Heeringa een verhouding heeft met mevrouw Droog, een lid van ons schoolbestuur. Hij heeft daar een artikel over geschreven dat hij wil publiceren zodra de wethouder je zou verbieden nog langer in die verwenste wagen rond te rijden. De wethouder weet ervan, en heeft je daarom nog geen verbod opgelegd.
- Een eenvoudig geval van chantage, zei Lopend Vuurtje. Ik zag dat meester Chris doodsbleek werd. Hij ging zitten. Er vlogen zenuwachtige trekkingen over zijn gezicht, ik dacht dat hij wat wilde zeggen, maar hij zweeg. Lopend Vuurtje zat uit zijn ooghoeken naar hem te loeren en zei evenmin iets.
- Nu is het zover, vervolgde ik met enige moeite, - en nu zal hij mij nog voor idioot zetten ook omdat ik het deze keer met de wethouder eens ben.
- Dat is toch ook idioot, zei Lopend Vuurtje. - Het is zelfs stom, en ik kan het me van een gestudeerd man niet voorstellen. Natuurlijk zal ik je naam buiten het hele
| |
| |
stuk houden, Pilaar, maar dat je die vent gelijk geeft ontneemt veel aan de kracht van mijn artikel. En dat is zuur, want het is een van mijn beste artikelen geworden. Je mag het lezen.
Hij graaide in zijn binnenzak en wierp een paar losse bedrukte stroken op tafel. Ik nam ze met tegenzin op, zag dat hij een afdruk had laten maken van het portret van mevrouw Droog dat ik hemzelf had verschaft, en legde de drukproeven ongelezen terug.
- Dan niet, zei Lopend Vuurtje. - Er is weinig met je te beginnen. Ik was eigenlijk gekomen om een interview met je te maken, en ik had gehoopt je daarin als tegenstander van de wethouder te ontmoeten. Het zou verrekt goed bij dit stuk hebben gepast, en dan had ik ook de hele voorpagina vol gehad.
- Wat kan mij jouw voorpagina schelen, zei ik kwaad.
- Ik leen me niet voor dergelijke dingen, zelfs niet als ik het met de wethouder oneens zou zijn. Je weet dat ik niets met die wagen op had, en je had je de moeite van dit bezoek dus kunnen besparen.
Lopend Vuurtje stond op; ik ook, want ik dacht dat hij weg zou gaan. Maar hij liep de kamer op en neer, trok een boek uit een rij, riep: - Dichtung und Wahrheit, godbewaarme, en ging tenslotte op een empire bijzettafeltje zitten dat sindsdien wankel is. Van die plaats af riep hij me toe: - Wat praat je nou van eens en oneens, Pilaar? Als vrij mens, geestelijk vrij bedoel ik, hoor je het met alles in deze verziekte maatschappij oneens te zijn. Maar jij bent niet vrij, jij hebt het te goed, jij kunt als het er opaan komt alles laten barsten omdat je je centen bin- | |
| |
nen hebt. Ik had alleen gedacht dat je afkeer van die parapluverkoper groter zou zijn dan de zorg voor je eigen fatsoen. Je ziet toch dat het om die kar van meester Chris helemaal niet gaat. Het gaat om de vrijheid, man, en als die je dan niet interesseert, dan bereik ik je misschien door te zeggen: het gaat om jezelf. Heidendaal brult iedereen half gek, ze veroorzaakt verkeersopstoppingen, ze valt onschuldige mensen lastig, en dat mag hier allemaal. Als ik er wat van schrijf, wordt mijn krant verboden. Waarom? Omdat het in naam van Jezus gebeurt, en of die het nu gewild heeft of niet, dat doet er niet toe, zijn naam is overal goed voor. Maar als meester Chris eens een paar verstandige woorden zegt dan wordt dat verboden, en jij werkt daaraan mee. Enfin, ik weet wat me te doen staat. Gaat u mee, meester, misschien kunnen wij nog tot iets nuttigs komen.
Meester Chris zweeg. Hij had al die tijd gezwegen, maar het was me niet opgevallen, omdat ik mezelf had beziggehouden met de vraag of ik Lopend Vuurtje de deur zou wijzen of niet.
- Dan ga ik alleen, zei Lopend Vuurtje, en hij maakte aanstalten om te vertrekken.
- Wacht even, zei meester Chris op zijn oude veldheerstoon. - Heb ik goed begrepen dat u de wethouder chanteerde om mij van dienst te zijn?
- Zo zou u het kunnen stellen, zei Lopend Vuurtje, die ik voor het eerst van mijn leven in verlegenheid zag.
- Dat antwoord is me te vaag.
- Ik kan me op dit ogenblik en in deze omgeving niet duidelijker uitdrukken, meester.
| |
| |
- Dan zal ik het doen, zei ik, in een onbedwingbare lust om de krantenman op zijn nummer te zetten. - Hij zag in jou uitsluitend een nieuwsobject. Alleen als journalist had hij er belang bij dat je kon doorgaan.
- Je spreekt de halve waarheid, Pilaar, zei Lopend Vuurtje. - Als meester Chris me als mens had tegengestaan had ik niet zoveel werk van hem gemaakt. Overigens heeft hij dan toch maar van mijn journalistieke belangstelling geprofiteerd. Als het aan jou had gelegen had hij al eerder met die kar moeten ophouden.
- Het valt me tegen, zei meester Chris, en ik had de indruk dat hij een snik bedwong. Maar het kan ook wel een ander geluid zijn geweest. - Ik heb al die tijd gedacht dat ik bezig was de wethouder te overtuigen, en tussen de journalist en de mens heb ik nooit onderscheid gemaakt. Ik zie nu dat ik me heb vergist, en dat ik dreef op een intrige waar ik niets van wist.
- Vat u het niet al te tragisch op, zei Lopend Vuurtje met een poging tot spot.
- Het is tragischer dan u denkt, antwoordde meester Chris, - maar niet voor mij. Ik ben er in elk geval niet door gebroken, en ik zal doorgaan. Van een officieel verbod weet ik trouwens nog niets.
- Dat zou ik maar niet afwachten, zei ik.
- Ik zal het nooit afwachten. Ik zal het naast me neerleggen.
- Ook als ik het je nu opleg?, vroeg ik, meer uit nieuwsgierigheid dan in ernst.
- U kunt het me nu niet opleggen. Daar is een bestuursvergadering voor nodig.
| |
| |
- Stommerd!, riep ik, half wanhopig half nijdig. - Twijfel je aan mijn bevoegdheid? Denk je dat ik het bestuur niet zou meekrijgen?
- Ik zou denken dat het bestuur u heeft meegekregen.
Ik begreep hem weer niet, dat maakte me dubbel woedend. Ik vermoedde dat hij beledigend was, maar ik wist het niet zeker, en ik weet het nog niet. Op zulke ogenblikken, als ik me aangevallen voel en ik zie niet vanwaar de aanval komt, werkt mijn instinct en gaat mijn verstand op de loop. Nu ik erop terugzie vraag ik me af of ik me niet beter had kunnen beheersen, en hem had kunnen afleiden, maar het was misschien alleen uitstel geweest. Er kwam bij dat de aanwezigheid van Lopend Vuurtje me prikkelde; mijn woede gold hem meer dan meester Chris, ik had hem al veel eerder het huis uit moeten zetten, of tenminste van het tafeltje moeten laten afkomen. Ik zei, of eigenlijk schreeuwde ik:
- Dan verbied ik je hierbij namens het bestuur voortzetting van je cursus. Als je je daaraan niet houdt zal ik je ontslag overwegen. Je bent te ver gegaan, meester Chris.
- U niet ver genoeg, meneer Pilaar.
- Verdwijn!, brulde ik buiten mezelf.
Hij ging, zonder me verder aan te kijken. Lopend Vuurtje volgde hem, hij vergat zijn drukproeven, die heb ik later in de kachel gegooid. In de gang zei hij nog tegen me: - Dit kan ik niet uit de krant houden, mijn beste Pilaar. Maar ik sloeg er geen acht op, ik liet hem nauwelijks tijd zijn jas aan te trekken, en smeet de buitendeur achter hem dicht.
| |
| |
Het is toch zeker niet waar dat ik het ben geweest die meester Chris het leven hier tenslotte onmogelijk heb gemaakt? Dat beweerde Lopend Vuurtje in zijn krant; een idiote en smerige insinuatie. Maar toch, nu ik er weer over nadenk, begin ik te twijfelen. Het goede willen en het kwade doen, dat is een menselijke drang, en ik wil me daarvan niet vrijpleiten. Ik ben oud genoeg om het te kunnen toegeven. Het zou dus kunnen zijn dat ik in mijn pogingen meester Chris vast te houden hem juist verjaagd heb. Ik heb dat wel meer ondervonden: men ijvert voor een zaak, dwingt hem in de gewenste richting en de uitkomst is precies tegenovergesteld aan wat bereikt moest worden. Mijn candidaat is daar een voorbeeld van. Ik heb hem geleerd hoe hij met de ontvanger moest omspringen om mijn practijk zo min mogelijk te benadelen, en nu volgt hij mijn aanwijzingen alleen op om zichzelf te bevoordelen. Straks, als mijn oude confrater hier in de stad sterft, wordt hij in zijn plaats benoemd, en dan zal ik nog last genoeg van die gluiperd ondervinden. De dominees zullen waarachtig nog gelijk krijgen met hun rotte stelling dat de mens zondig is; de enige troost is dat ze het dan zelf ook zijn, en nog schuldig erbij omdat die zondigheid hun broodwinning is. Ik ben moe, toch is het pas acht uur. Het zal van het vertellen komen, ik ben niet gewend zoveel te praten, behalve als ik actes moet verlijden, maar dat is praten zonder denken. Het is druk geweest vandaag, al was het geen marktdag. Maar de nieuwe verkavelingsplannen drijven de boeren in trossen mijn kantoor binnen, vooral nu ze hebben gelezen dat ik candidaat ben gesteld voor
| |
| |
een zetel in het polderbestuur. Godzijdank bestaan er geen christelijke en openbare polders, anders had ik de candidatuur nooit aanvaard.
Heer wordt knecht stond er boven dat artikel van Lopend Vuurtje, hij had er de grootste letters voor gebruikt die hij maar kon vinden. Meer dan een halve pagina had hij nodig om die kop waar te maken, het hele stuk hing van drogredes en leugens aan elkaar, en daar tussendoor zag hij nog kans teleurstelling om mijn vrijwillige knieval voor paraplu te huichelen. Ik op mijn knieën! Al zou de paus in eigen persoon het me bevelen dan zou ik nog overeind blijven. Ik heb de krant verscheurd, stom genoeg, want ik had hem nu wel weer willen hebben, en ik kan moeilijk om een ander exemplaar vragen. Zijn redenering kwam erop neer, dat ik meester Chris aanvankelijk tegen allerlei vuile aantijgingen in bescherming had genomen, langzamerhand echter mijn beschermeling niet had kunnen volgen en de macht over hem had verloren, en tenslotte in mijn ergernis daarover blindelings in de val was gelopen die paraplu voor me openhield. En had ik me in die val nog maar als een held gedragen, maar ik had in mijn ijver om mijn beul terwille te zijn nog al het spek opgegeten ook. Dat betekende dan dat ik een beslissing had genomen die de wethouder moest maar niet durfde nemen: het verbod van de cursus. Daarna nog een hele kolom hoogdravend gezwets over de uitzonderlijke hoedanigheden van meester Chris, en over de gemiste kansen tot culturele en sociale verheffing van onze verarmde en verziekte stad. Waaraan ik dan weer meer schuldig was dan de wethouder, om- | |
| |
dat ik beter had moeten weten en men van hem nu eenmaal niet beter kon verwachten. En het einde kwam met een zouteloze woordspeling: steunpilaar van een vermolmd bouwsel.
Op de andere bladzij werd paraplu in het zonnetje gezet: het befaamde artikel over de verhouding tussen Droog en Heeringa. Maar Lopend Vuurtje had er een draai aan gegeven waardoor het volle licht op paraplu viel: hij zou die liefde hebben gesanctioneerd om bepaalde inlichtingen over de openbare te krijgen. Het was een nog liederlijker brok journalistiek dan het stuk over mij, maar het was zo gesteld dat niemand de schrijver erop zou kunnen grijpen. Dat is dan ook niet gebeurd. Het was duidelijk dat hij de strekking had gewijzigd omdat hij het artikel nu niet had kunnen ophangen aan een directe maatregel van de wethouder tegen meester Chris. De aanleiding tot publicatie was eigenlijk vervallen, maar hij had zijn ei toch kwijtgewild, uit angst voor bederf misschien, of omdat journalisten iedere aanleiding goed genoeg vinden, ook al is die verouderd of vervalst. Ondanks mijn woede had ik toch plezier in sommige passages in dat stuk. Het briefje op ruitjespapier, dat die gek me in de societeit al had genoemd, had hij gereproduceerd, en het was werkelijk een lachwekkende gedachte dat die zure Heeringa zulke zoete woordjes kon schrijven. Overigens was het geen bewijsstuk tegen mevrouw Droog, want het was aan niemand persoonlijk gericht, maar Lopend Vuurtje had het misschien op een compromitterende plaats ontdekt. Verderop beschreef hij een scène in de bovenzaal van het museum, waarbij
| |
| |
Heeringa zich in een harnas zou hebben gewrongen en haar met een toespraak in middeleeuwse trant in verrukking zou hebben gebracht. God mag weten wie tijdens dat minnespel in ijzer als spion had gefungeerd; de enige die ervoor in aanmerking komt is de portier, maar die is van het rechtzinnige slag der kerkbewaarders en zou die dronkenlap nooit meedelen hoe het daarboven wel toeging. Waarschijnlijk was er een stille bezoeker bij geweest. Lopend Vuurtje liet niet na een halve kolom te huilen over het leed van Heeringa's wettige vrouw, en haar verlamming mat hij niet minder breed uit. Hij noemde haar kwaal in de trant van Heidendaal een teken Gods, en sommeerde Heeringa zich daarop te bezinnen en zijn zaad niet te verspillen op een droge en onvruchtbare akker, waarop de ploegschaar slechts als versiersel diende. Daarmee doelde hij op het verroeste werktuig uit het jaar duizend, dat hier eens in de bodem is gevonden en sindsdien werkeloos op een verhoging in Droogs museum staat.
Ik wist nadat ik de krant gelezen had niet wat ik moest doen. Eerst dacht ik erover Lopend Vuurtje onderhanden te nemen, maar dat zou waarschijnlijk een nieuw artikel tegen mij opleveren, dus liet ik het. Een gesprek met de wethouder had niet de minste zin, we zouden hoogstens als twee beledigden elkaar kunnen beklagen. Een onderhoud met meester Chris trok me nog het allerminst aan, al voelde ik de noodzaak ervan. Maar ik had genoeg van hem; zijn gevecht tegen Heeringa, tegen de domheid of waartegen dan ook had mij moe gemaakt, al had ik het zelf ontketend. Ik wilde rust, ik kon me nau- | |
| |
welijks voorstellen dat ik als man van zestig me een tijdlang door hem had laten meeslepen, terwille van hem beledigingen had verdragen en zeker na dat artikel een deel van mijn aanzien had verspeeld. Ik wist niets beters te doen dan het schoolbestuur in spoedvergadering bijeen te roepen. Ik wist nog niet wat ik ermee wilde, maar ik begreep dat stilte van mijn kant na dat krantenstuk gelijk zou staan met het toegeven van mijn verlies.
De bijeenkomst werd gehouden in mijn kantoor, ik wilde op eigen terrein blijven. De postdirecteur Drabbe installeerde zich ongevraagd op de stoel van de candidaat, greep een wetboek van zijn bureau en haalde daaruit na enig bladeren een obsceen plaatje, dat hij me even onbewogen aanbood als wanneer hij achter het loket van zijn eigen postkantoor een blanco briefkaart had verkocht. Mevrouw Droog was zenuwachtig binnengekomen, maar herkreeg door dat kleine voorval haar zekerheid en noemde mij vermanend een slordig mens.
- Ik wilde die twee artikelen in de krant met u bespreken, begon ik, zonder op het incident in te gaan. De candidaat zou ik wel krijgen. - De persoonlijke beschuldigingen daarin interesseren me niet, maar we moeten het wel even hebben over mijn optreden tegen meester Chris. Het is waar dat ik hem verboden heb nog langer met de cursus door te gaan.
- Het is jammer, zei Drabbe, en hij reikte naar een tweede wetboek. - Het was beter geweest als de wethouder het verbod had uitgevaardigd; dan hadden we altijd nog kunnen zien wat ons te doen stond. Nu u namens het bestuur bent opgetreden hebt u onszelf de pas afgesneden.
| |
| |
Droog was aan het neuriën geslagen, en trommelde met haar houten vingers op haar dunne dijbeen. Haar uitdagendheid ergerde me, en ik vroeg kortaf wat zij ervan dacht. Ze maakte haar liedje af, voorzover mogelijk, want er zat kop noch staart aan, en zei:
- Ik vind het een verstandig besluit van meneer Pilaar. Het had al veel eerder genomen moeten worden. Ik heb het nooit op die cursus begrepen gehad, op de meester trouwens ook niet.
- Ik heb uw oordeel over de meester niet gevraagd, zei ik nijdig. - Hij is een voortreffelijk mens, alleen zijn cursus deugde niet.
Ze klapte haar mond open en dicht, maar daarbij bleef het. Ze was zichtbaar bang voor vragen over haar verhouding met het bijbelhoofd. Drabbe vroeg:
- Als hij nu toch met de cursus doorgaat, wilt u dan uw voornemen handhaven en hem ontslaan?
- Dat wilde ik nu juist met u bespreken, loog ik, want ik had op die vraag niet gerekend. - Ik heb dat min of meer in mijn woede gezegd, maar ik weet natuurlijk niet of ik toen inderdaad namens het bestuur sprak.
- Ik geloof het wel, zei Droog mak.
- Het is natuurlijk moeilijk om bakzeil te halen, zei Drabbe, en hij klapte het wetboek dicht, met enige teleurstelling geloof ik. - Maar het is voor u persoonlijk even moeilijk om uw woord gestand te doen. U mocht de meester toch nogal?
Zijn opmerking gaf me te denken. Hij was schijnheilig, dat lag er dik genoeg op, maar dat verzwakte de uitdaging niet die erin schuilde. Als ik bakzeil haalde verloor
| |
| |
ik mijn gezag tegenover meester Chris, maar ook tegenover Drabbe en Droog, en tegenover iedereen die de krant had gelezen. Als ik mijn woord gestand deed dan moest ontslag volgen; mijn medebestuurders kreeg ik maar al te makkelijk mee, al deed Drabbe alsof hij het zou betreuren. Ik wist opeens met zekerheid dat meester Chris met zijn cursus zou doorgaan, niet om mij te tergen, maar om te doen wat hij moest doen, om in zijn eigen woorden te spreken. De schrift moet vervuld worden, al staat er klinkklare onzin in. Als hij die vervloekte starheid maar eens een ogenblik had kunnen vergeten, als hij maar eens een keer had kunnen zeggen: u hebt wel geen gelijk, meneer Pilaar, maar ik zal uw zin doen, dan was alles heel anders gegaan. Maar een mens is die hij is, en als het erop aankomt kan ik ook koppig genoeg zijn. Ik zei tenslotte tegen de wachtende Drabbe:
- Mijn persoonlijke gevoelens komen er in deze zaak niet op aan. Ik geloof dat het de school zal schaden als meester Chris zijn cursus zou voortzetten, en in dat geval zullen we hem ontslag moeten geven.
Nu ik die woorden weer zeg, voel ik pas hoe onwaar ze zijn. Want wat komt er juist meer op aan dan die persoonlijke gevoelens? Ze zouden het enige moeten zijn waardoor ik me had moeten laten leiden, maar op zo'n ogenblik zijn ze moeilijk te herkennen. Ik zat boordevol ergernis en drift, en dat drukt al het andere weg.
- Dan vrees ik dat hij zijn langste tijd hier gehad heeft, zei Drabbe gelijkmatig, - gesteld natuurlijk dat wij het met u eens zouden zijn.
- Uiteraard, uiteraard, zei Droog zo ijverig als ze maar
| |
| |
kon, en ze wreef heftig in haar handen alsof ze ze in onschuld trachtte te wassen. Het maakte me duivels en ik zei, ik kon de woorden eenvoudig niet tegenhouden:
- Het zou beter voor onze stad zijn als niet meester Chris, maar de hoofdschuldige verdween.
- Wie bedoelt u daarmee?, vroeg ze nog.
- Zijn christelijke tegenspeler, mevrouw.
Ze verbleekte, en staakte haar gewrijf. Ze zocht een ogenblik heul in haar tasje, dat schijnt een vrouwelijke afleidingsmanoeuvre te zijn, en zei toen zonder veel overtuiging:
- Ik had gehoopt dat die naam hier niet zou vallen.
- Vallen is het juiste woord, mevrouw.
- U bent beledigend, notaris.
Drabbe kuchte een paar maal, en zei:
- We kunnen die kwestie beter laten rusten, geloof ik. Het heeft, dunkt me, niets met de zaak van de bovenmeester te maken.
Ik raakte buiten mezelf en schreeuwde:
- Het heeft er alles mee te maken, goddorie. Ze heeft zich niet alleen als maitresse laten gebruiken, maar nog als verraadster ook. Ze heeft onze positie verzwakt, ze heeft aangepapt met onze vijand, en ik zie niet in waarom wij haar nog langer dulden.
Ze was opgevlogen, en stormde op me toe. Drabbe plaatste zich tussen ons in en stak beide armen uit, alsof hij een verkeersagent was die een aanstuivende auto tot stilstand wil dwingen. Ze botste tegen hem op, zodat hij haast van de been sloeg, en gilde half huilend:
- Dulden zegt hij, dulden! Wij hebben u lang genoeg ge- | |
| |
duld, met dat lieve beschermelingetje van u. Die bijzondere, buitengewone, onvergelijkelijke meester Chris! Kan een christelijk man het helpen als hij troost zoekt bij een gescheiden vrouw, eiseres meneer, wanneer zijn eigen vrouw hem niet meer nodig heeft?
- Dat liegt u, zei ik, plotseling weer kalm geworden. - U draait de zaak om, mevrouw Droog. Zij heeft haar man dringend nodig, dat benauwt hem blijkbaar en daarom zoekt hij troost bij u.
Ze stootte een hoog, overspannen lachje uit, ging met schokkende bewegingen naar haar stoel terug en zei, toen ze eenmaal zat:
- Ik begrijp dat u geen kwaad woord over uw lievelingetje kunt verdragen, meneer Pilaar. Beschouwt u het dan maar als een goede daad van hem dat hij zijn liefde beproeft op een half verlamde vrouw.
- Wat is dat een gemene beschuldiging, zei ik, en ik kon van verontwaardiging geen ander woord uitbrengen. Drabbe zweeg en bekeek nadenkend zijn geldduimen, alsof hij overwoog hoeveel zo'n liefde wel zou kosten. Maar plotseling kwam hij tot een besluit en zei tegen haar:
- Als die beschuldiging waar is moet u hem ook waar maken. Ik veronderstel dat meneer Pilaar daar geen bezwaar tegen zal hebben.
- Ik walg, zei ik, - maar ga uw gang, als u er behoefte aan hebt.
- Ik heb die behoefte niet, zei het mens, - maar de behoefte is nu ontstaan. Ik word genoodzaakt mezelf te rechtvaardigen. Welnu, onze meester is tot driemaal toe
| |
| |
in een rijtuig gesignaleerd, samen met de verlamde mevrouw Heeringa.
- Ze gingen ter bruiloft, neem ik aan, zei ik sarcastisch.
- Overigens is het moeilijker om liefde te bedrijven in een rijtuig dan in een museum, al is het eerste er meer voor aangewezen.
- Ik neem dat voor kennisgeving aan, antwoordde ze met een klein mondje.
- Wie was de koetsier?, vroeg Drabbe zakelijk.
- Dat weet ik niet, zei ze, - het was geen rijtuig uit de stad.
- Waar reden ze heen?, vroeg de postdirecteur weer, en hij begon aantekeningen te maken op de rug van het zoveelste wetboek dat hij van het bureau had genomen. Ik had niet de kracht er iets van te zeggen.
- Ze reden naar de overkant van de rivier.
- En daar lieten ze zich afzetten om eieren te gaan zoeken, zei ik. - Hij droeg haar in zijn rugzak achterop, omdat ze zo moeilijk liep.
- Een keer is geconstateerd dat ze het erf van de klompenmaker opreden, zei Droog bedaard.
- Heeft Gaits vader dat bevestigd?, vroeg Drabbe.
- Ik weet niet of het hem gevraagd is.
- U hebt uw inlichtingen vermoedelijk van haar wettige echtgenoot, zei ik. - Een aardig onderwerp van gesprek als u samen bent.
- Meneer Heeringa weet niet dat hij bedrogen wordt, zei ze zonder enige schaamte, maar ze begon weer met haar vingers te trommelen. Ik nam de moeite niet daarop te antwoorden, maar keek haar vol minachting aan. Ze sloeg haar ogen neer. Even later steeg er weer een
| |
| |
onsamenhangend geneurie uit haar op, dat ik met een slag op de tafel tot een eind bracht. Drabbe schrok er nog het meest van, en zei schutterig:
- Het is nu geen tijd om te zingen, mevrouw Droog.
- Ik ben anders niet van plan om te gaan huilen, antwoordde ze.
- Dat is ook weer het andere uiterste, zei Drabbe. - Ik wacht eigenlijk nog op enige verduidelijking, mevrouw, en meneer Pilaar ook, geloof ik. Van wie hebt u uw inlichtingen dan, als u ze niet hebt van uw, van meneer Heeringa? Is het eigen waarneming geweest?
Hij schreef weer iets op het wetboek, maar later heb ik gezien dat het niets te betekenen had. Het woord liefde stond er wel tienmaal in verschillende lettertypes onder elkaar, en daarnaast had hij allerlei onbegrijpelijke figuren getekend, spiralen en doolhofjes en ronde dingen die op een vrouwenborst leken.
- Nee, zei ze. - Ik ben niet nieuwsgierig naar de manier waarop de meester zijn vrije tijd besteedt. Maar ik heb mijn informaties uit goede bron, en ik sta er voor in.
- Ik vind het allemaal erg onbevredigend, zei Drabbe, maar ik verdenk hem er nog altijd van dat hij een lijn met Droog trok, en daar alleen maar van tijd tot tijd van afweek om mijn vertrouwen te winnen.
- Ik vind het onsmakelijk, zei ik, - en ik ben niet bereid om ook maar een woord van mevrouw Droogs verhaal te geloven.
- We moeten het maar eens onderzoeken, zei Drabbe sussend. - Intussen, notaris, staan wij geheel achter u voor wat uw optreden tegen de bovenmeester betreft.
| |
| |
Ik hoop van harte dat hij verstandig zal zijn, maar anders zullen wij maatregelen moeten nemen.
Hij stond op en gaf mij een judashand, die klef aanvoelde. Droog bracht het niet verder dan tot een knik van haar bovenlijf. Toen ik alleen was voelde ik me misselijk, mijn hoofd liep leeg en mijn benen werden zwaar als lood. Ik probeerde aan niets meer te denken, maar het lukte niet. Ik voelde me in de steek gelaten, maar dat was omdat ik zelf iemand in de steek had gelaten. Toch wilde ik Lopend Vuurtje geen gelijk geven, en dat wil ik nog niet. Het enige verwijt dat me treffen kan is dat ik niet opgewassen ben tegen de intriges van paraplu en van Heeringa en van Droog, maar dat kan nooit tegen me pleiten. Meester Chris is eerder hun slachtoffer dan het mijne. Ik heb hem zo lang mogelijk beschermd, maar tenslotte moest ik hem laten gaan, om niet zelf mee geofferd te worden. Ik ben geen martelaar, ik wil het ook niet zijn, ik wil best ongelijk bekennen als mijn gelijk tegen het algemeen belang ingaat. Die cursus was goed en edel bedoeld, maar hij woelde dingen wakker die maar beter konden blijven rusten, en het is geen schande dat ik dat inzag. Ik kan het niet helpen dat de wethouder en al die anderen daarvan profiteerden, en ik laat hun de eer te denken dat zij het zijn die mij weer in het rechte spoor hebben gebracht.
De witte wijn is op. Ik zal de cognac halen, al is het nog wat vroeg. Maar ik ben van plan niet
te laat naar bed te gaan, en als ik wacht met de cognac tot de boot vertrokken is wordt het toch weer wel laat. Het blijft lang licht vanavond, anders is het om deze tijd veel donker- | |
| |
der. Er zijn nog roeiers op de rivier, die zullen ook wel op de boot wachten. Niet om dezelfde reden als ik, maar om in zijn kielzog te varen. |
|