| |
[XV]
Die wagen, wat zou ik daar nog meer over vertellen. Meester Chris vierde er zijn triomfen in, maar het onding reed hem ook naar zijn nederlaag. Daarin verschilde hij niet veel van de Romeinse zegekar; het ene ogenblik stond de een of andere centurio daar zelfbewust in overeind, het volgende moment sleepte hij er vastgebonden achteraan, zijn gezicht door het stof. Zover kwam het met meester Chris dan wel niet, hij was met zijn vijftig discipelen trouwens maar een halve centurio, maar de vernedering die hij te verduren kreeg was misschien dubbel zo moeilijk te verwerken. Al geloof ik niet dat hij het zelf ooit als een vernedering heeft gevoeld; daarvoor was hij te sterk van zichzelf overtuigd.
De stad kon niet genoeg krijgen van die gele kar. Een lijkkoets kreeg niet zoveel bekijks, al had die het voordeel dat men er de hoed nog voor afnam. Op marktdagen zwermden er honderden idioten omheen, en het heeft niet veel gescheeld of de directeur van het vreemdelingenverkeer had hem vermeld in zijn boekje wetenswaardigheden en attracties van onze oude stad. De politie kreeg, nu zij meester Chris niet mocht verjagen, de opdracht hem te beschermen; er mocht hem in al die drukte eens iets overkomen. Als de mensen toch teveel opdrongen, verscheen de meester op het trapje om ze toe
| |
| |
te spreken; op zulke ogenblikken ging er een kalmerende werking van hem uit, alsof hij Christus zelf was, en dan hoefde hij nog niet eens veel te zeggen. Zelfs als hij hen uitschold en hun ironisch vroeg de politie-agenten niet overbodig te maken, dan keken ze naar hem op alsof hij een zegen uitsprak. Het leek wel alsof de wethouder en ik de enigen waren die zich aan hem ergerden, en met mij de andere bestuursleden. Maar omdat de wethouder hem niet verbood wilde het bestuur hem ook niet verbieden, als geheel dan, want stuk voor stuk wilden we het zeker wel, mevrouw Droog voorop. Dat was me gebleken toen ik het verzoek van de wethouder overbracht. Het leek erop of meester Chris weer had gewonnen; en alleen een volkomen onverwachte stoot zou hem kunnen onttronen. Die stoot kwam, van de kant van juffrouw Heidendaal, die ik tot stoten al niet meer in staat had gesteld. Op een mooie voorjaarsmiddag verscheen ze met een stoet kinderen op de graanmarkt. Ik stond op het achterbalkon van de zon te genieten, er groeiden al crocussen in mijn tuin, en behalve wat verwijderd straatgeluid hoorde ik niets anders dan een vogel die probeerde of hij nog zingen kon. Ik was van uitsluitend vredige gedachten vervuld, en daar sloeg me ineens die troep met Heidendaal aan het hoofd de hoek van de kerk om. Toen ik goed toekeek herkende ik er een paar als leerlingen van Heeringa's school, en ik nam aan dat de rest ook van de bijbel was; ze zagen eruit als een stelletje klein gebleven schriftgeleerden, de jongens tenminste. De meisjes hadden zich in twee groepjes verdeeld, alsof ze de wijze en de dwaze maagden speelden; vermoedelijk waren ze alleen maar
| |
| |
uit verschillende klassen. Midden op de markt hielden ze halt, Heidendaal stelde de kinderen in een kring op en ging zelf in het midden staan. Het ging allemaal zwijgend in zijn werk, maar plotseling werd ik opgeschrikt door een geluid alsof de bazuinengel rechtstreeks op het plein was neergedaald om juffrouw Heidendaal van advies te dienen. Maar het was niets anders dan haar eigen stem, versterkt door een scheepstoeter die ze als een reusachtige fles aan haar mond hield. De opzet was duidelijk, en ondanks mijn ergernis koesterde ik toch ook een gevoel van vergenoegde verwachting, misschien wel van leedvermaak. Ik haalde een stoel uit mijn slaapkamer, sloeg mijn kamerjas om en ging op het balkon zitten; ik stelde me verdekt op zodat niemand me van de straat af kon opmerken. De ruimte tussen de spijlen van het balkonhek gaf me kans genoeg om te zien wat ik zien wilde.
Even later ratelde de wagen van meester Chris onder de poort door. Heidendaal gilde iets onverstaanbaars door haar toeter, de kinderen pakten elkaar vast, en niemand week van zijn plaats toen de kar in volle vaart recht op hen af reed. Op het laatste ogenblik zwenkte hij naar links, beschreef een halve cirkel en kwam in de hoek achter mijn huis tot staan. Ik keek het paard op zijn dampende rug. Het deurtje vloog open, meester Chris stapte driftig het trapje af, en liep op Heidendaal en haar kring toe. Die hadden een jankend lied ingezet, en lieten zich door zijn nadering niet van de wijs brengen. Ik zag aan zijn maaiende armen dat hij er iets tegenin brulde, maar tegen het oordeelsgeluid van zijn godsdolle tegenspeel- | |
| |
ster kon hij niet op; ze stak hem haar bodemloze fles recht in het gezicht, en blies hem triomfantelijk brullend haast omver. Hij keerde zich om, en aanvaardde de terugweg. Zijn gezicht stond eerder nadenkend dan verontwaardigd of woedend; hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd, alsof ze hem daar had gespuugd, klopte het paard op zijn nek en ging de wagen weer binnen.
Langzamerhand kwamen de mensen de markt opwandelen, zoals altijd wanneer meester Chris zijn lessen gaf. Ze schonken weinig aandacht aan de kring van Heidendaal, en sloten zich op de gebruikelijke manier tot kleine groepjes rondom de wagen aaneen. De kinderen slingerden zich weer om de ijzeren hekjes heen; een paar apen van jongens trapten tegen mijn schutting, maar ik wilde mijn plaats niet opgeven en liet hen begaan. Ineens stak Heidendaal de trompet en schetterde: - Verwijder u van de satan, vrienden, en kom bij mij het woord Gods drinken. Alsof ze een limonadekraan had. Op de mensen in mijn hoek had het weinig uitwerking; ze draaiden het hoofd om, enkelen liepen over, maar de meesten bleven waar ze waren. Heidendaal had al zoveel idioots uitgehaald, dat ze wel een bijzonder staaltje zou moeten vertonen om nog publiek te trekken. Maar even later begon ze met haar koortje een psalm te zingen, en daarvoor kan men hier de oren niet sluiten; het zou even zondig zijn als blijven zitten bij het Wilhelmus. Enkele vrouwen begonnen mee te jammeren, en een paar mannen volgden, al klonk het niet erg overtuigd. Dat succesje was voor mijn buurvrouw aanleiding opnieuw haar toeter te richten, maar het meeste van wat ze zei bleef voor mij onver- | |
| |
staanbaar, omdat ze aanhoudend van windrichting veranderde en ronddraaide als het zoeklicht op een vuurtoren. Ik ving alleen enkele flarden op, en daar kon ik zonder moeite uit opmaken dat het het gewone gebral was over ondergang, Belzebub, en nieuwe harten waarvan zij de alleenverkoop had.
Ik verwachtte half en half dat meester Chris het in zijn wagen niet zou uithouden en naar buiten zou komen stormen om haar van repliek te dienen, al zou dat een onverstaanbare repliek worden. Maar hij bleef binnen. Ik kon me de gespannen atmosfeer in die kar voorstellen, het gekrijs van Heidendaal was daar zeker even goed hoorbaar als op mijn balkon, meester Chris moet zich gevoeld hebben alsof hij ingeblikt was in een vat waarop van buitenaf met stokken werd geslagen. Ik vroeg me af waar de agenten bleven, die hadden Heidendaal misschien het zwijgen opgelegd; ik overwoog de menigte toe te spreken, maar voelde me er niet krachtig genoeg toe geroepen. Toch voelde ik dat er iets moest worden gedaan; de mensen werden rumoerig en gingen zich in twee kampen verdelen, een paar jongens begonnen op de wagen te trommelen, en twee anderen gingen een gevecht aan. Ik stond op om naar beneden te gaan, het leek me goed meester Chris tot de aftocht te bewegen, maar ik was al te laat. Op hetzelfde ogenblik dat ik over de rand van het balkon keek verhief het paard zich op zijn achterbenen, staarde me verwilderd aan en maakte met ontzettende kracht een zijsprong. Enkele mannen die dichtbij stonden schoten vloekend achteruit, ik vreesde even dat de kar zou kantelen, maar het paard trok aan
| |
| |
en sloeg met wagen en al op hol. In enkele seconden was het plein schoongeveegd, ik begreep niet waar de mensen zich zo snel hadden geborgen; alleen vlak onder me, bij de ijzeren paaltjes, lag een meisje. Het paard rende steigerend en briesend rond, zijn hoeven sloegen een ijzeren roffel op de ronde keien, uit de slingerende wagen stegen hartverscheurende kreten op, in de hel kan het niet erger toegaan. Ieder ogenblik verwachtte ik dat de kar tegen de kerkmuur te pletter zou slaan, in zijn razende vaart schoot het paard er telkens langs, en dan weer leek het of hij recht mijn tuin instormde, het meisje verpletterend dat daar lag en dat door niemand werd opgeraapt. Door mij ook niet, ik stond verlamd, en ik denk dat iedereen zich zo moet hebben gevoeld. Het was misschien niet eens angst die de mensen beheerste, het was een hypnose.
Hoe hij het klaarspeelde weet ik niet, maar na de derde of vierde ronde verscheen meester Chris op de bok. Hij zag lijkwit, schreeuwde niet, maar stond doodstil voorovergebogen, en ik geloof waarachtig dat hij de afstand tot de rug van het paard mat, alsof hij van plan was daar bovenop te springen. Maar zover kwam het niet. Plotseling verscheen Heeringa. Waar hij vandaan kwam begrijp ik nog niet; ik had hem niet bij het publiek gezien, hij kwam waarschijnlijk uit de hemel vallen. Ik zag hem pas toen hij dwars over de markt rende, als het ware een pijlsnelle middenlijn trekkend in de cirkel die de kar beschreef. Maar meer dan een straal werd het niet, want van de andere kant kwam, even plotseling, juffrouw Heidendaal aanvliegen; Heeringa had blijkbaar de ban
| |
| |
verbroken waarin ook zij al die tijd had verkeerd. Die twee stormden als tournooiridders op elkaar in, al hadden ze elkaar dan niet tot doel; ze sneden het paard de pas af en dwongen het naar het middelpunt van het plein. Ze kwamen er met zijn drieën vrijwel op hetzelfde ogenblik aan; zonder zich te bedenken sprong Heeringa op het dier af, als een tijger op zijn prooi. Hij sloeg zijn armen en benen om de opgerichte nek heen, en drukte die naar de grond. Het paard liep nog een eind door, met juffrouw Heidendaal naast zich, die haar armen ten hemel had gestoken en de wildste kreten slaakte. Ze moesten eerder een ophitsende dan kalmerende werking hebben, maar het gevolg was toch dat de équipage tot staan kwam, vlak voor de openbare school, alsof de duivel het zo had berekend.
Ik voelde een stekende pijn in mijn hart, en moest gaan zitten. Daardoor zag ik niet wat er verder gebeurde, maar ik hoorde hoe de mensen van alle kanten toestroomden, iedereen was plotseling weer tot het leven teruggekeerd, en ik kon me voorstellen hoe gedienstig men de helpende hand zou bieden, het paard wegvoeren en om strijd Heeringa's en Heidendaals loftrompet steken. Op dat ogenblik, waarop ik werkelijk even heb gevreesd een beroerte te zullen krijgen, wist ik dat meester Chris een belangrijke slag had verloren, en dat hij verduiveld hard zou moeten vechten om het terrein terug te veroveren.
Gevochten heeft hij, hij kon nu eenmaal niet anders dan vechten, maar hij verloor steeds meer. Ik weet nog altijd niet of Heidendaal en Heeringa hebben samengespannen,
| |
| |
maar opzet of toeval, op die middag begon de ondergang van meester Chris. |
|