schroefde het weer op het flesje. Ik had leergeld betaald.
- Vertelt u nu eens rustig wat u niet uithoudt, zei ik vaderlijk. Het leek me het beste de leiding in handen te nemen.
- Ze roepen me na, zei ze mat.
- Dat is toch niets bijzonders?
- Ik heb ze allemaal een nieuw hart gegeven, uit naam van onze verlosser, prevelde ze, - en nu roepen ze me na.
- Het is niet hartelijk, zei ik, - maar u bent het toch gewend?
- Notaris, zei paraplu waarschuwend, en dat was precies mis; ineens sprong ze overeind en brulde, want anders dan brullen was het niet:
- Ik zeg u, notaris, ik zeg u, ze roepen: Heidendaal heeft een meidenkwaal, Heidendaal heeft een meidenkwaal. En dat herhaalde ze tot ze niet meer kon en ze weer op haar stoel terugviel.
- Het is inderdaad schandelijk, zei de wethouder verontwaardigd.
- Blaas het niet op, zei ik. - Het is een kwajongensrijmpje, anders niet. Het betekent niets. Het is van dezelfde orde als sommige van die onzinnige springversjes.
- Ik begrijp niet wat dit met springen te maken heeft, zei paraplu, die kwaad wilde zien waar het niet was. - Ik bespeur hier de invloed van deze verderfelijke lectuur, notaris. En hij sloeg nog eens met zijn hand op de boeken die hij zo verafschuwde.
- Ik ken een boek waar nog wel iets anders in voorkomt, zei ik nijdig, - een boek dat u behoort te kennen. Heidendaal was weer enigszins tot zichzelf gekomen, en