| |
[X]
De stoottroep van vijftig streed, maakte vijanden maar ook vrienden. Soms leek het alsof een storm in ons stadje had huisgehouden en alles ondersteboven gegooid; dan kwamen de straatstenen me zelfs vreemd en onherkenbaar voor. De boekwinkel had de tien procent korting verhoogd tot vijftien, en ik zag meer en meer werklieden
| |
| |
met een boek in hun zak lopen in plaats van hun blauw emaille kruikje met koude thee. Op Zaterdagmiddagen was er een ware uittocht door de Rivierpoort. Meester Chris voorop, gebocheld en wel, en daarachter zijn troep leerlingen in hun verschoten jassen, vaak nog toegerust met dikke wandelstokken, als een stelletje lammen en blinden van Breughel. Dan gingen ze de natuur in, urenlang zwijgend toezien hoe de kemphanen elkaar het hof maakten, of met een geleerd gezicht lisdodden ontleden. Er waren mannen bij die nog geen kwartaal geleden hun vrije tijd aan of op het biljart doorbrachten, en ik kon het moeilijk met mezelf eens worden of zij nu een ontwikkeling ten goede doormaakten of ten kwade. Kemphanen in de paartijd konden wel eens een slecht voorbeeld geven. Een los praatje met een van de cursisten verzandde de laatste tijd in een alleenspraak van de ander waaraan ik geen touw kon vastknopen. Het viel me op dat ze ook hun best deden zich te ontdoen van het dialect dat hun onbelangrijkste opmerkingen vroeger toch steeds iets persoonlijks gaf. De beschaving kreeg hen te pakken, of meester Chris dat nu wilde of niet, en beschaving is afschaving, heb ik eens gelezen. Maar behalve geschaafd werden de leerlingen ook nog gevijld en geknepen en gedrild, en ik was wel eens bang dat er op de duur niets meer van hen zou overblijven dan een paar kwasten waarop zijn werktuigen geen vat hadden kunnen krijgen. Het vreemde was dat ik op zijn lessen nooit iets hoorde dat die ontwikkeling kon verklaren. De mensen moesten wel buitengewoon stom zijn geweest, en alles wat de oude Evers hun in hun jeugd had geleerd of niet hebben
| |
| |
begrepen of volmaakt zijn vergeten. Maar misschien had hij hun wel nooit iets geleerd.
Hoe dan ook, de vijftig apostelen maakten school, dat was aan alles te merken. Ik kreeg soms boeren op mijn kantoor die ineens een opmerking konden maken zoals alleen meester Chris ze maar verkocht. En dat waren geen leerlingen van hem. Mijn beste brave huishoudster raakte ook al besmet. Dertig jaar lang had ze mijn ei zonder spreken in het dopje gezet en het mutsje erop gedaan, maar op een dag bleef ze ermee in haar hand staan en zei idiotig:
- Het begin van alle leven.
- Waar heb je het over, Lena?, vroeg ik.
- Over het ei. Het is toch een wonder, notaris, zo'n gewoon kippenei; wie zou zeggen dat wij daar allemaal uit zijn gekomen.
- Jij dan toch als kip zonder kop, zei ik. Ze stoof niet op, zoals gebruikelijk, en bleef maar zalig glimlachend met mijn ei achter mijn stoel staan.
- Als je het kapje van het wonder wilt hebben Lena, zei ik tenslotte, - dan mag dat. Maar zet het in godsnaam neer, want je brandt je er nog aan.
Ik begon me werkelijk ongerust te maken. Ondanks alle inteelt en godsdienst is onze stad tamelijk gezond gebleven, al gaan er verhalen over zijn spreekwoordelijke domheid. Maar toen Lena, die men nauwelijks geteeld kan noemen tenzij als knolraap, en al die anderen zich gingen gedragen alsof ze boodschappen van boven kregen die ze niet goed verstonden, raakte ik in twijfel over mijn omgeving, en het leek me goed nogeens een gesprek te hebben met meester Chris.
| |
| |
- Hoe bevalt het je bij ons?, vroeg ik, toen het na enige dagen zover was. We zaten in mijn achterkamer; door de openslaande deuren is de school te zien, het dak tenminste, want mijn schutting belemmert het uitzicht op de onderbouw. Maar ik heb hem nooit willen weghalen, er groeien rozen tegenop, de mooiste uit de stad. Ik mest ze met varkensbloed, dat is het beste voor ze, en dan natuurlijk vakkundig insnoeien, niet met zachte hand.
- Goed, antwoordde hij. - Er is hier veel te doen, en ik doe het ook.
- Teveel misschien, zei ik.
- Er is mij zelden iets teveel.
- Ik bedoel jou niet, zei ik, - ik bedoel de anderen. Ik heb wel eens de indruk dat je de mensen dingen leert die ze niet aankunnen.
- Dat beschouw ik ook als mijn taak, zei hij. - Ze groeien ervan, en over een tijdje zullen ze het wel aankunnen. U weet trouwens zelf dat ik ze niets vertel dat boven het menselijke bevattingsvermogen ligt.
- Niet boven dat van jou of van mij, antwoordde ik, - maar wel boven dat van de anderen. Als ik hoor hoe 'n onzin ze uitbraken begin ik te twijfelen of je ze met je cursus een weldaad bewijst.
- Ik voel er geen behoefte aan iemand een weldaad te bewijzen. Ik wil bewustzijn aankweken.
- Bewustzijn van toestanden waarvan ze beter onbewust hadden kunnen blijven. Je maakt opstandelingen van ze, meester Chris, en je kunt ze niets bieden waarvan ze in materieel opzicht beter worden dan ze nu zijn. Kanis verkondigt hoogst gevaarlijke theorieën.
| |
| |
- Kanis is mijn beste leerling, zei hij onverschrokken. Om na te denken maakte ik een kistje sigaren open. Ik stak mijn zakmes onder het deksel en wipte de spijkertjes eruit. Een werkje dat me altijd goed afgaat, maar toen lukte het me niet. Het deksel barstte, en ik stak geërgerd een van de sigaren op.
- Van Kanis, zei hij. - Pas maar op dat er geen kruit in zit.
- Over wat je met de kinderen doet zijn we heel tevreden, zei ik kalm. Ik was woedend over zijn opmerking, maar liet niets merken. Ik wilde dit gesprek winnen, al wist ik nog niet wat ik wilde bereiken. Het was waar dat de kinderen dol op hem waren. Ze beschouwden hem als een der hunnen, en als ik zag hoe hij tijdens het speelkwartier bok voor hen stond of verstoppertje speelde dan was hij dat ook. En toch had hij een onbetwist overwicht op hen; hij toonde het alleen nooit. Hij gaf hun precies op tijd het zetje dat ze nodig hadden, en dan dachten ze waarschijnlijk dat ze op eigen kracht voortstoomden. Hij was, geloof ik, een ideale onderwijsman, en ik had er veel voor gegeven als ik hem bij zijn leest had laten blijven en hem niet de kans had gegeven op de volwassenen los te trekken. Toen ik hem ter verantwoording riep voor dat biljet had ik hem meteen de pas moeten afsnijden, en ik begrijp van mezelf niet dat ik het niet gedaan heb. Op de een of andere wijze moet de duivel in dit spel zijn gebracht, en ik verdenk Heeringa van een geheim verbond met de hel.
- We zijn heel tevreden over je prestaties als hoofd, herhaalde ik. - Het hele bestuur, mevrouw Droog inbegrepen.
| |
| |
- Dat begrijp ik, antwoordde hij zelfverzekerd. - Sinds ik hier ben zijn er twaalf leerlingen bijgekomen.
- Twaalf apostelen, meester Christus, zei ik spottend.
- Maar ik geloof dat het er elf zijn, als ik me de gegevens van de laatste bestuursvergadering goed herinner.
- Wilt u me sparen voor Judas?, vroeg hij, en hij keek me strak aan. - Meneer Pilatus, zei hij toen, na een korte stilte. Hij bracht me in verwarring. Ik wist niet of hij me op de grofste manier beledigde, of dat hij alleen maar een woordspeling op mijn naam maakte, zoals ik op de zijne. En ik weet het nog niet. Ik ben niet zo sterk in het herkennen van die dingen, en ik geloof niet dat dat tegen me pleit. Hij was veel feller dan ik, veel scherper, en dat zijn eigenschappen waar ik niet goed tegenop kan. Maar verraden of veroordeeld heb ik hem nooit, zoals hij me op dat ogenblik misschien wilde voorspellen. Ik kon het alleen niet helpen dat mijn sympathie voor hem langzamerhand verdween, of liever gezegd, mijn sympathie voor zijn experimenten met onze burgers. Ik ben hem steeds trouw gebleven, ik had medelijden met hem, omdat ik wist dat hij het goede wilde, en toen er haast niemand meer naar hem wilde luisteren heb ik hem gehoor verleend, omdat ik hem niet wilde afvallen.
- Laten we ophouden met die spitsvondigheden, zei ik na lang zwijgen. - Ik weet dat je het beste met de mensen voorhebt, maar ik betwijfel of je op de goede weg bent. Je leert ze iets van het leven, als ik je goed heb begrepen, maar de meesten zijn allang te ruste gegaan, en opwekken kun je ze niet. Alleen maar in de war brengen of ergeren.
| |
| |
- Ik leer ze te leven, hier en op dit ogenblik, zonder die beschamende bijgedachten aan beloning of bestraffing in een hiernamaals.
- Doe dat dan wat voorzichtig, zei ik sussend, - en niet zo dat anderen er zich aan storen, of dat de wethouder het je gaat verbieden.
- Met de wethouder heb ik niets te maken. En wie zijn die anderen? Heeringa of juffrouw Heidendaal. Ik kan niet geloven dat u zich door die twee laat gebruiken.
Wat moest ik zeggen? Hij had gelijk, op die vervloekt eigenwijze manier van hem. Als ik wilde dat de cursus zou ophouden moest ik hem zelf verbieden, of de wethouder op de gedachte brengen het te doen. Beide mogelijkheden waren uitgesloten. Ik wilde bovendien niet dat de cursus eindigde, ik wilde alleen dat hij zich matigde en met rust liet wat in rust het best gedijde. Maar dat was hem niet aan het verstand te brengen. Ik zei hem ook eens te bedenken dat de tijd veel zou laten groeien van wat hij nu met geweld uit de grond wilde stampen, dat het beter was sommige toestanden zich op natuurlijke wijze te laten ontwikkelen. Ik zei: jij hebt de stoot gegeven, wacht de uitwerking nu even af en ga dan verder. Maar hij noemde me conservatief - alsof conservering van het goede slecht is - en vroeg me hem met rust te laten of hem anders weg te sturen. Ik kon tenslotte alleen hopen dat hijzelf vermoeid zou raken van al zijn ijver, of dat zijn cursisten genoeg van hem zouden krijgen. Dat laatste is gebeurd, maar toen we dat gesprek hadden was het nog lang niet zover.
Hij ondernam steeds nieuwe dingen. Tijdens een van zijn
| |
| |
speurtochten, als altijd beladen met zijn krankzinnige rugzak waar hij God weet wat in verborg, was hij erachter gekomen dat er eeuwen geleden in onze stad een pottenbakkers-industrie had gebloeid. Dat had ik hem ook kunnen vertellen, want ik heb nog een kannetje uit die tijd op mijn bureau staan. Lena zet er soms een boeketje bloemen uit de tuin in, tot mijn woede, want het ding is poreus en lekt. Maar ze kan het niet afleren, als het zomer is. Later is die pottenbakkerij verlopen, het goed had weinig aftrek meer omdat het gauw brak, en de fabrieken leverden het ook veel goedkoper. Meester Chris ontdekte dat de breekbaarheid werd veroorzaakt door verkeerd mengen en kneden van de klei, en door onvoldoende glazuren. Hij vond in een achterstraatje een oude kerel, die beweerde zijn grootvader nog wel eens te hebben geholpen bij het draaien van dat aardewerk, en die wel bereid was een demonstratie te geven op een van de avondlessen.
Van dat onzalige ogenblik dateerde de kustmatige herleving van het pottenbakkersbedrijf. De oude vent bleek inderdaad te kunnen draaien - hij had zijn draaischijf meegebracht - en gaf de cursisten met groeiende zelfverzekerdheid en vrijpostigheid les. Meester Chris bedacht een nieuwe meng- en kneedwijze voor de klei, die de troep zelf langs de rivier ging uitgraven, en verbeterde de glazuren. Hoe hem dat lukte weet ik niet, maar het resultaat was dat de nieuwe producten zo hard en onbreekbaar werden als steen. Jammer genoeg, want het waren stuk voor stuk monsters. Maar hij bracht ze aan de man, hij ging er de winkels mee langs en overtuigde de
| |
| |
winkeliers ervan dat ze verplicht waren het aardewerk van eigen bodem in hun étalages te zetten. Nu staat er niets meer; ze zullen het wel voor een uitverkoop bewaren.
Een andere keer kreeg hij de ingeving zijn leerlingen sport en gymnastiek te laten doen. Maar daar kreeg hij er niet meer dan tien voor; de meesten lieten zich afschrikken door zijn voorschrift kleding van een bepaald model te dragen. Een model dat veel bloot liet, en dat wat bedekt bleef te sterk accentueerde.
Groot succes had hij met zijn toneel- en dansuitvoeringen, in het begin tenminste. Later gebeurde er met een van de spelers een ongelukje dat de animo van de anderen verzwakte, van de mannelijke tenminste. Het zou hun ook eens kunnen gebeuren. Hij schreef die spelen zelf. Ze behandelden meestal een of ander conflict tussen tegenstellingen: tussen vooruitstrevend en behoudend natuurlijk, tussen godsdienstig en heidens, tussen goed en kwaad en wat er nog meer voor tegenstellingen zijn. Die verborg hij dan in een verhaaltje met gewone mensen, en het publiek moest maar zien dat het de achtergrond begreep. Hij mikte het altijd wel zo uit dat erbij gedanst kon worden, en dat maakte alles dan weer goed voor de mensen die er niets van begrepen hadden. Behalve dan die ene keer. Toen had hij de duivel op het toneel gebracht, die liep door alle bedrijven heen, maar hij werd alleen herkend door de personages die zich bewust waren van wat zij deden en zeiden. De rest merkte hem zogenaamd niet op. Dat was al verduiveld moeilijk te volgen, maar dat deed er niet toe, want die duivel speel- | |
| |
de goed en iedereen had plezier in hem. Ik weet niet wie het was, alles ging altijd anoniem, en ik ben ook later zijn naam niet te weten gekomen, al vermoed ik hem wel. Hij had een knalrood pak aan, en voor wie niet wist waarvan het was gemaakt was de illusie van een uit de hel zelf neergeworpen costuum volmaakt. Of uit de hel omhooggestoten, want ik ben er nooit achter kunnen komen of de hel boven of onder de aarde ligt. Maar ik wist dat het pak uit mijn eigen kleerkast afkomstig was: een oude jaeger-hansop die ik niet meer droeg en die ik met een paar andere afdankertjes aan de toneelvereniging cadeau had gedaan. Ze hadden hem zelf rood geverfd, maar daar was hij van gekrompen, en hij sloot als een verbrande huid om het lichaam van de speler heen. In de slotscène zou hij ontmaskerd en gevangen worden, door een stel kleine meisjes die zijn bestaan niet vermoedden maar hem
al dansend zouden insluiten. Dat gebeurde ook. Hij stond middenop het lege toneel zegevierend rond te kijken omdat hij dacht iedereen al aan het braadspit te hebben, en toen kwamen daar die kinderen uit de coulissen aangedanst. Ze gaven elkaar een hand, en draaiden met hun rug naar hem toe in een kring om hem heen. Hij kromde en rekte zich in wat dan een machteloze woede moest verbeelden, en daarbij ging hij iets te ver. Er sprong door al die bewegingen een knoop van mijn hansop af, net op de enige plek die in elk geval bedekt had moeten blijven. Dat was mij nog nooit gebeurd. Hij merkte er niets van, maar de zaal wel, want die afstekende kleur viel op. De meisjes hadden nog niets in de gaten, die huppelden maar ruggelings om hem
| |
| |
heen, maar toen het sein werd gegeven dat ze zich moesten omdraaien om hem definitief op de knieën te krijgen stonden ze oog in oog met de verboden vrucht, en toen knakten ze zelf haast doormidden, voorzover ze niet gillend de coulissen instoven. De reacties in de zaal waren verdeeld.
Later maakte meester Chris er mij nog een verwijt van, maar dat vond ik ronduit belachelijk en ik
accepteerde het niet. Ik had toen ook in andere zaken mijn houding tegenover hem al duidelijker
bepaald. |
|