- Bent u ziek?
- Dat niet, meester. Maar dat sigarenmaken, die droge stof, meneer notaris weet het, daar ga je gauw van hoesten.
- U bent aangenomen. Loopt u maar door, naar dat lokaal, en ga in een bank zitten. Straks kom ik bij u.
Zo ging het door. De een na de ander kwam binnen, ik kende haast iedereen. Er waren er genoeg bij die hun kinderen bij de bijbel hadden gedaan. Enkele mensen wees hij af, ik weet niet waarom, toen ik het hem vroeg antwoordde hij niet. Misschien waren ze hem niet dom genoeg. Er kwamen meer mannen dan vrouwen, maar die waren er toch ook, en dan meestal zonder echtgenoot.
De aanmelding duurde van zeven tot half acht, dat stond op het biljet, en toen de Buitenkerk het halve uur sloeg ging hij de voordeur sluiten. Nadien werd er nog wel aan gerammeld, maar hij liet rammelen tot het de buitenstaanders verveelde en ze het opgaven. Hij had er ook waarachtig niet meer nodig; ik schat dat er wel vijftig in de banken zaten. Voor ieder biljet een, dat boven zijn bed meegeteld. Er bekroop me een onbehaaglijk gevoel toen hij de deur van het lokaal achter ons dichttrok. Honderd ogen keken ons aan alsof ze van ons alle heil verwachtten. Hongerige gezichten die eerder zouden ontspannen door het toedienen van een boterham dan van geestelijk voedsel. Maar nog meer werd ik in de war gebracht door de gedachte dat daar voor me een klas kinderen zat die door een verwoestende hand plotseling oude afgeleefde mensen waren geworden. De doodse stilte die er heerste maakte dat dwangbeeld nog beklemmender, en ik was blij toen meester Chris begon te spreken.