fles had opengetrokken vertelde ik hem wat ik van juffrouw Heidendaal wist. Ik was goed op dreef, maar toen ik klaar was schudde hij het hoofd en zei:
- U praat er maar wat om heen. U maakt haar bespottelijk zonder te weten wat u precies bespot.
Bij zulke gelegenheden kwam mijn sympathie voor die kemphaan me steeds volslagen onbegrijpelijk voor, en ik vroeg me wel eens af of die soms voortkwam uit vrees voor zijn agressieve manier van doen. Maar ik wist dat hij gelijk had, en ik antwoordde nijdig maar niet overtuigd:
- U hebt ongelijk. Ik bespot, en terecht, haar onhebbelijke zucht tot bekering van andersdenkenden.
- Nietdenkenden bedoelt u.
- Goed, die zijn erbij. Maar dat geeft haar niet het recht haar mening op te dringen op de manier zoals zij het doet.
- Dat recht heeft iedereen, en het is stom dat niet meer er gebruik van maken. Maar daar gaat het mij niet om. Ik wil weten wat ze te zeggen heeft, en zij kan het me niet duidelijk maken. U misschien?
- Nee. Het is iets halfzacht christelijks en dat interesseert me niet.
Het ontging hem niet dat ik tersluiks op de pendule keek, een oude Franse die ik van een veiling heb achtergehouden. Hij stond op om heen te gaan, ik bracht hem naar de buitendeur. Toen ik die opende hoorden we vlugge voetstappen en even later trippelde een kleine man voorbij. Ik herkende hem pas toen hij zijn hoed lichtte.
- Wie is dat?, vroeg mijn bezoeker.