de, toen hij op het portaal stond, voor haar muziekkast, en nam de slappe boeken een voor een in de hand. De sonates van Beethoven, de twee van Brahms, een suite van Reger, muziek die haar veel studie maar weinig vreugde had verschaft. Te zwaar, veel te zwaar. Debussy, daarvan had ze nooit genoeg gekregen; het ijle tweede deel voerde haar door steeds geheimzinniger en onwezenlijker gebieden. Concerten van Haydn, van Boccherini, van Lalo, en onderop, schandelijk genoeg, de zes suites van Bach. Te lang had ze die onuitputtelijke bron met rust gelaten. Een mensenleven was nodig om die muziek tot klinken te brengen. Ze zou er nog wel eens een willen proberen, de derde bijvoorbeeld met het majesteitelijk afdalende begin, maar op welk instrument? Het hare lag versplinterd in een kast.
Ze stond op om ernaar te kijken, maar toen ze de deur opende zag ze niets. Ze trachtte zich te herinneren, maar tevergeefs; ze wist ook niet dat me-