zetten, het andere voor zichzelf. Ze vormt een eilandje, en het dier moet machteloos haar onkwetsbaarheid erkennen.
Ze loopt café in café uit. In een van de lokalen heeft ze de cel het foedraal uitgetrokken, en het vergeten mee te nemen. Ze draagt hem nu in het verschoten jasje met zich mee; de strijkstok bungelt aan een van de stemknoppen. In haar hoofd praten kleine mannetjes druk en onverstaanbaar met elkaar. Ze luistert lachend naar hun brabbelingen, en zegt zelf ook af en toe een woord. Dan zwijgen ze verbaasd, maar even later barsten ze des te opgewondener los.
Liesje merkt niet dat ze dieper en dieper de oude binnenstad indringt, en dat de cafés obscuurder worden. Waar ze licht ziet en muziek en stemmen hoort gaat ze naar binnen, om voor zich en haar cel een glas te bestellen. Tenslotte belandt ze laat in de avond in een klein kroegje, dat ze eerst niet had opgemerkt omdat het in een donkere zijstraat ligt,