| |
[V]
De hoek om, en theo kemp zag het huis oprijzen tussen zijn mismaakte buren. Het was grauwer geworden, maar nog even statig, de ramen nog altijd donker: een in zichzelf gekeerd huis, dat niet uitkeek en geen binnenkijken duldde. De lage woningen links en rechts schenen zwaarder te lijden dan vroeger, tijd en pijn hadden hen gebogen; het kon ook zijn dat hun afkeer van de tussenbuur was gegroeid. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het ene een winkel was geworden, een drogisterij die onbeschaamd zijn artikelen ter bevordering van de hygiëne tentoonstelde; hygiëne, de kwaal van de tijd. Maar voor de glazen deur waren twee honden aan het paren, het mannetje keek wazig voor zich uit, al was hij actief genoeg. De drogist kwam naar buiten stormen en verjoeg ze. Dat mocht dus altijd nog niet, sexuele hervorming ten spijt. Hij herinnerde zich plotseling uit zijn jeugd de man die een emmer water gebruikte om de honden te scheiden, en toen dat niet hielp een spa. Het wanhopige gejank vervulde de straat, ramen schoven omhoog, de man werd uitgemaakt voor dierenbeul en dat bleef hij zijn leven lang.
Eigenlijk was er niets veranderd, maar alles was anders.
| |
| |
De schuld lag niet bij de drogist; licht en sfeer waren om onbekende redenen vertroebeld, de bomen simuleerden ziekte, de straat had zijn glans verloren. Kemp stelde het zonder verbazing of verdriet vast; hij wist wel dat hij met verwachtingen naar de straat en het huis van zijn jeugd terugkeerde, maar het maakte hem niet sentimenteel dat hij daarin werd teleurgesteld. Hij leefde al te lang met het gevoel af te moeten rekenen met alles wat hem zou kunnen binden, waaraan of aan wie ook. Hij begreep niet dat die zucht tot afstand doen de andere kant was van het verlangen naar een macht buiten of boven hem, en dat hij zou verdwijnen zodra ook dat verlangen was gestild, of opgegeven.
Zonder aarzeling liep hij op de deur toe en belde aan. Hij schrok toch even; de bel had zijn oude klank verloren, het was werkelijk een andere bel geworden. De vrouw die hem ging opendoen zong, maar ze onderbrak zichzelf en riep tegen een onhoorbare andere dat het de post wel zou zijn. Kemp wachtte geamuseerd af of ze verrast of neutraal zou doen wanneer ze merkte dat het de post niet was. Ze deed geen van beide, want terwijl ze de deur opende bukte ze zich om een brief van de mat op te rapen; hij zag niets anders dan haar gebogen rug, en haar arm die aan de deurknop leek vastgegroeid. Het moest een nog jonge vrouw zijn.
Even later richtte ze zich op en keek hem meteen vol aan. Verward en haastig ging hij bij zichzelf na waar hij dat gezicht eerder had gezien; het moest jaren geleden zijn, hij herkende iets heel ouds, uit een ander leven leek het, het moest verbeelding zijn.
| |
| |
- Is meneer Bastide thuis?, vroeg hij.
Ze knikte, en bleef hem aankijken. Haar ogen stonden ver uiteen, de smalle wenkbrauwen leken twee kleine uitgeslagen vleugels. Haar mond was vol maar ferm. Ze droeg een lange broek, haar heupen waren smal en jongensachtig. Ze tikte, zonder het te weten, met de brief tegen haar vrije hand; het leek op gedachteloos nawuiven van iemand die allang verdwenen is.
- Ik ben Kemp, zei hij, - ik heb meneer Bastide geschreven dat ik zou komen.
- Ik zal het vader zeggen. Ze liet hem binnen, en liep de gang in. Hij hoorde pianospelen, het werd luider toen ze een van de deuren opende. Het was een vreemde gewaarwording in dit huis muziek te horen; hij was er niet mee opgevoed, zijn vader vond spreken al haast overbodig. De gang was als vanouds, smal en donker, maar hij telde een deur meer, misschien was er een kamer bijgebouwd. Het pianospel brak af, en Bastide kwam naar voren. Hij begroette Kemp nog onder het lopen, als de gastheer die de vreemdeling op zijn gemak wil stellen zonder zelf op zijn gemak te zijn. Kemp zocht naar een gelijkenis tussen vader en dochter; hij zag alleen tegenstellingen. Hij zweeg onder het nerveuze praten van de ander, het waren snelle, conventionele vragen over de reis, en andere plichtplegingen die geen antwoord nodig hadden. Hij vroeg zich af welk beroep Bastide zou hebben, de titel voor zijn naam kon alles betekenen. Hij herinnerde zich ineens een conflict met een historicus over de afkorting van doctor. Hij had kort na de bevrijding een brochure bij hem laten drukken over de psychische achtergronden van de oor- | |
| |
log, dertig pagina's gevaarlijke kolder van een geboren fascist. Hij wilde geen punt achter de titel, het was geen afkorting, het waren alleen de eerste en laatste letter van het woord. De brochure verscheen met punt en al, dankzij het traditionalisme van de oude corrector. De ruzie daarover groeide uit tot een debat over democratie, met wederzijdse beschuldigingen; het enige punt van overeenstemming betrof de betaling, die ze geen van beiden meer wilden. Het was lang geleden, in de tijd dat hij nog kon warmlopen voor de democratie, al was het woord toen al versleten. Maar het leek hem in die jaren de samenvatting van alles waarvoor hij in de oorlog had gevochten, een formule die wel niets duidelijk maakte maar waarin dan toch alles lag opgesloten. Het was een geloof in een hemel op aarde. Goed en kwaad waren duidelijk te onderscheiden, niet als elkaars
tegenstellingen maar als elkaars weerskanten; de goede zijde lag boven. Het zou nog wel zo zijn, maar hij herkende het niet meer; alles was vervaagd, vertroebeld, democratie was geen toverwoord meer, maar hetzelfde als nationalisme, bewapening, concurrentie, rassenhaat. Dat werd tenminste allemaal weer getolereerd, of aangemoedigd. De democraat was van vechter weer toeschouwer geworden, van daadmens denkmens, van overtuigde weifelmoedige.
Bastide liet hem binnen in wat vroeger de eetkamer was. Het hield nu het midden tussen een werk- en een woonvertrek. Voor een van de ramen stond een zwarte vleugel, uitgeklapt, zodat een deel van het interieur zich erin kon spiegelen. Een van de wanden ging schuil achter een slordig volgeladen boekenkast; op de onderste plank la- | |
| |
gen muziekbladen en partituren. Aan de andere kant van de deur was een zitje, vier lage stoelen om een ronde tafel. In een daarvan zat Bastides dochter te tekenen, geconcentreerd alsof ze al uren bezig was; ze keek niet op toen hij binnenkwam.
- Mijn dochter Hermien kent u al, zei Bastide. - Ik hoop tenminste dat ze zich heeft voorgesteld.
Kemp ging tegenover haar zitten, haar vader tussen hen in. Het tekenbord lag op haar gekruiste benen; ze droeg grove sokken en versleten touwschoenen. Alles aan haar boeide en vertederde Kemp; hij wist nu dat hij haar nog nooit had gezien, maar ze symboliseerde iets dat hij moest kennen, of zou leren kennen. Hij beschouwde die belofte als een rechtvaardiging van zijn komst, waarmee hij het nog altijd niet eens was geweest; maar het kon ook een uitvlucht zijn.
- Ik zal u vertellen waarom ik gekomen ben, zei hij zonder veel overtuiging.
- Daar kunt u gerust mee wachten, zei Bastide gedienstig. - U wilt eerst wel eens rondkijken. Is er veel veranderd, of kunt u iets van uw jeugd terugvinden.
- Daarvoor kom ik niet, zei Kemp stroef. Bastide herinnerde zich de woorden van Mirjam Israëls, hij moest haar gelijk geven. Het speet hem, niet voor Kemp, maar voor zichzelf, omdat hij zijn eigen verzwegen verlangens graag in anderen terugzag. Hij twijfelde of hij haar naam moest noemen, hij wist niet of ze hem weer wilde ontmoeten. De man naast hem boeide hem wel, maar stootte hem tegelijkertijd af. Hij is er en hij is er niet, had Mirjam gezegd; dat kon natuurlijk van iedereen gezegd worden,
| |
| |
het was geen karakteristiek. Het gezicht van de ander was overigens zo reëel mogelijk; de grote neus, de sterke kaken, het brede voorhoofd leken wel naar voren te springen om toch vooral niets van het leven te missen. Het was een hoekige aanwezigheid, zonder enige aanpassing aan de omgeving; een vierkant huis in een vloeiend landschap. Het was een onmuzikaal gezicht, dacht Bastide, zonder enige welving die op liefde voor de kunst duidde. Hij zag hem langs de boekenkast kijken en vroeg nieuwsgierig: - Houdt u van muziek?
- Dat weet ik niet, zei Kemp. - Het is net zo'n vraag als: geloof je in de bijbel. Ik kan daar niet direct op antwoorden. Ik ben er in elk geval niet mee grootgebracht.
Hij zweeg, maar wilde nog iets zeggen. Bastide drong niet aan, maar hoopte op een vervolg. Hij interesseerde zich voor mensen, zoals hij het noemde; dat betekende: hij interesseerde zich voor de uitingen die hun eigenaardigheden verrieden, of hun zwaktes, en daar had hij een neus voor.
- Muziek kan een enorme invloed hebben, het is een grote macht, gevaarlijk soms. Hitler hield ervan.
- Die lustige Witwe!, zei Bastide verachtelijk.
- De soort doet er niet veel toe, zei Kemp onvervaard.
- Het gaat niet om de inhoud, het gaat om de werking.
- Een interessant standpunt, zei Bastide superieur. Hij voelde zich veilig achter zijn esthetische opvattingen. Natuurlijk ging het om de ontroering, maar alleen het schone, het absolute kon dat bewerken. Kemp was de ongeletterde, de primitieve van de horizontale muziek: de melodie, het programma, het verhaal. - Interessant, her- | |
| |
haalde hij, - maar ik ben het niet met u eens. Als muziekcriticus mag ik het niet met u eens zijn.
Hij kuchte, Kemp ergerde zich. Hij had een hekel aan critici; er werd meer verdiend aan het beoordelen van kunst dan aan het bedrijven. Er waren dingen die vanzelf moesten groeien: kunst, geloof, liefde. Het had geen zin te praten over iets dat voor zichzelf sprak; en als het niet voor zichzelf sprak was er iets niet goed, dat met woorden toch niet beter was te krijgen.
Bastide werd verlegen van de stilte, en stelde Kemp voor het huis te bezichtigen. - Hermien zal u wel even rondleiden. U neemt mij niet kwalijk als ik nog even wat werk? Het is druk op de krant.
Dat was de reden niet, vertelde Hermien. Haar vader verbeeldde zich dat trappenlopen niet goed voor hem was. Ze ging hem voor naar boven, hij zag iedere beweging van haar lange benen. - Was u niet liever blijven tekenen?, vroeg hij. - Ja, maar vader vat het niet ernstig op. - En dat hindert u? - Natuurlijk. - Maar als het u zelf ernst is, hoeft u daar toch niet door gehinderd te zijn? Ze bleef staan, twee treden hoger dan hij. - Zoiets heeft nog nooit iemand tegen me gezegd, zei ze, niet dwepend, maar toch op een toon alsof haar iets geopenbaard was. De laatste treden naar boven nam ze iets langzamer. Hij voelde dat hij invloed op haar had; als hij die wilde versterken moest hij haar losmaken van haar vader. Hij lachte om zichzelf; ze was misschien negentien jaar, het moderne meisje dat artiste wilde zijn en het niet worden zou. De overwinning zou al te makkelijk zijn, en hij wilde niet overwinnen. Ze was de koerierster uit de oorlog, dat
| |
| |
was het wat hem in haar aantrok: het dappere meisje dat door weer en wind fietste, en dat 's nachts op het geheime adres in een stoel sliep, of in haar kleren op de vloer. - Dit was mijn kamer, zei hij, toen ze op zolder een deur opende.
- Nu is het de mijne. Ze lachte hardop, en ontruimde snel een stoel die bedekt was met tekeningen. - U bent mijn gast. Ze legde de papieren op een smalle tafel die aan het voeteneind van haar bed stond, en ging zelf aan het hoofdeind zitten, de handen tussen de knieën. Hij keek rond. Het uitzicht door het enkele raam was nog hetzelfde: de grijze achterkant van de huizen aan de volgende dwarsstraat. Kinderen hingen roekeloos over de verweerde balkonhekken en schreeuwden elkaar toe, tot ze door boze moeders naar binnen werden getrokken. Hemden en broeken droogden aan de lijnen, cocosmatten werden uitgeschud, emmers rinkelden, deuren sloegen toe. Het was de onveranderlijke achterkant van een maatschappij die steeds nieuwe voorgevels optrok. De kamer was slordig ingericht, te slordig om sfeer te hebben. Maar Hermien had sfeer, en dat was hem genoeg. Ze zat hem verwachtend aan te kijken, benieuwd naar zijn indrukken en met een geheime vreugde om het toeval dat zijn kamer nu de hare was. Ze was te jong om dat gevoel te analyseren, maar te vrouwelijk om het niet te ondergaan. Ze stelde zich voor hoe hij vroeger ook uit het raam had gehangen, en zich had vermaakt met het gluren in al de achterhuizen, in al die verschillende levens die toch precies hetzelfde waren. Ze vereenzelvigde zich met zijn jeugd, maar als oudere man rees hij boven haar uit, en ze
| |
| |
zag tegen hem op. Ze dacht aan wat hij op de trap had gezegd, aan wat zij daarbij had gevoeld. Hij zou haar misschien een zekerheid kunnen verschaffen die niemand anders wilde geven, die niemand anders bezat. In elk geval was hij de bode van iets of iemand.
- Mijn bed stond net andersom als het jouwe, als het uwe, zei hij.
- Zegt u maar Hermien, zei ze.
- Als jij Theo zegt.
Het leek een verbond, ze lachten er beiden om. Hij hoorde gestommel beneden, en moest zich geweld aandoen om niet te denken dat het zijn eigen ouders waren. Maar het was niet de herinnering die hem ontroerde, het was het meisje. Ze had de oorlog nauwelijks beleefd, hij kon met haar praten alsof er nooit iets was gebeurd, er was geen enkele gemeenschappelijke ervaring. En tegelijkertijd was ze de koerierster. Ze was het goede uit de oorlog, ze was wat hij wilde vasthouden en uitbouwen, wat hij idealiseerde. Hij klampte zich vast aan het idee dat zij hem zou kunnen bevrijden, dat ze hem zijn oude zekerheid zou kunnen teruggeven. Het leeftijdsverschil viel weg, het was voorwaarde.
Hij vroeg haar wat van haar werk te laten zien. Ze ging op de grond zitten, en spreidde de papieren voor hem uit. Het waren forse tekeningen, hoekig, met lijnen die elkaar niet uit de weg gingen maar elkaar voortdurend kruisten. Ze liet niet de minste weekheid toe, ze was liever onbeholpen dan tot maniertjes bereid. Hij zei er iets over, en ze bloosde.
De rest van het huis deden ze snel af. De slaapkamer van
| |
| |
zijn ouders was logeerkamer geworden, de oude studeerkamer rommelhok; er was een badkamer bijgebouwd, die steunde op een nieuwe keuken. De extra deur was daarmee verklaard. Ze liepen nog even de achtertuin in; het schuurtje was tot garage uitgegroeid, de vruchtbomen waren gekapt; er lag een bloemperk waaraan zijn vader zich zou hebben geërgerd, omdat bloemen ondoelmatig waren. De verandering deed hem weinig, maar verhelderde ook niets, en hij had op verheldering gehoopt, van wat dan ook. Ze stonden een tijdje besluiteloos bij het begroeide achtermuurtje - de klimop was donkerder en weelderiger dan vroeger - en gingen toen langzaam het huis weer binnen.
Bastides vrouw was van het winkelen in de stad teruggekeerd. Ze was een kleine, te jeugdig geklede dame, die hem haar geurige vingers toestak alsof ze een handkus wilde. Ze speelde een Britse afkomst, die in werkelijkheid niet verder terugging dan tot contacten met Engels sprekende officieren na de bevrijding. Het waren in bepaalde opzichten diepgaande contacten geweest, die Bastide haar kwalijk bleef nemen in plaats van zichzelf. Zij bleef hem er in haar woordkeus aan herinneren.
- Dag meneer Kemp, zei ze glimlachend. - Ik vind het een event dat u gekomen bent.
- Een wat, mevrouw?
- Een event, er is geen goed Hollands woord voor. Zoiets als een gebeurtenis, maar dat is te zwak.
- Het is precies hetzelfde, moeder.
- It 's me die praat, Hermien. Mijn kleine eigenwijze dochter heeft u natuurlijk al koffie aangeboden. Nee?
| |
| |
Hermien, what a hostess you are.
Ze stelde voortdurend kleine vraagjes waarop ze geen antwoord verwachtte. Ze verwachtte nergens antwoord op, ze keek onder het praten naar de dingen om haar heen, coquet lachend, alsof er op iedere plaats spiegeltjes verstopt waren waarin ze zich kon zien. Bastide deed geen enkele poging aan het gesprek deel te nemen, hoewel hij alles hoorde; hij potte haar woorden op en bleef verdiept in een partituur. Hermien tekende weer, in dezelfde houding en met dezelfde overgave. De koffie bleef in de keuken.
In de oorlog, bij zijn bedeltochten om onderduik-adressen, had Kemp dergelijke vrouwen dikwijls ontmoet. Ze waren pittig, energiek, maar volmaakt egoïstisch. Ze voelden er alles voor onderduikers in huis te nemen, maar het was zo jammer dat het huis te gehorig was, of de buren onbetrouwbaar, of de dienstbode praatziek, of de postbode nieuwsgierig, of de echtgenoot prikkelbaar. Ze waren een leven lang geschoold in het verzinnen van uitvluchten, in het uitwijken voor iedere verantwoordelijkheid die een mede-deling tot gevolg had. Het was een tekort dat veel bij intellectuelen voorkwam. In de oorlog had hij dat overigens scherper gezien dan daarna, in elk geval had hij er scherper op gereageerd. Hij herinnerde zich de man die zei: Ik meen er goed aan te doen geen extra gevaren te lopen, omdat een zekere elite in elk geval gespaard moet blijven. En hij: sparen heeft geen zin, alleen het goud houdt zijn waarde. De man was gespaard, en na de oorlog in waarde toegenomen. In waardering althans, voor zijn intellectuele gaven.
| |
| |
- Waarom bent u eigenlijk gekomen, meneer Kemp? The past?
- Integendeel, mevrouw. Het heden.
- O, wat interessant. Luisteren jullie nu eens, Herman, Hermien. Je zit erbij, dochter, disgusting. Een ander woord is er niet.
Hermien keek op, zonder van houding te veranderen. Haar blik kwam ternauwernood onder de wenkbrauwen uit, en richtte zich meteen weer op het papier. Kemp bewonderde haar zucht naar onafhankelijkheid, maar kon toch niet verklaren waarom ze bij haar ouders bleef. Ze was enig kind, misschien dat er een te sterke verbondenheid was, een gebrek aan inzicht in eigen krachten en mogelijkheden.
- Your story, mister Kemp.
- Ik ben hier geboren, mevrouw, en ik heb hier mijn jeugd doorgebracht. Maar ik ben hier niet om sentimentele redenen, niet in de eerste plaats.
- Ik vind het heerlijk om sentimenteel te zijn. Daarom ga ik graag naar de film, of ik luister naar slechte muziek.
- Ik zou daar niet zo openlijk voor uitkomen, zei Bastide toch.
Ze giechelde, en keek hoe het haar stond. - Mijn man vindt het verschrikkelijk. Hij is so serious. The classics, dat is alles voor hem. Ik zou wel eens willen weten, Herman, I'd like to know of je niet een heel klein beetje verlangt naar iets slechts.
Bastide zweeg. Het was Kemp duidelijk dat hij zijn vrouw om zulke gezegdes haatte, en even duidelijk dat zij hem ermee wilde kwetsen. Ze vormden een doelloze combi- | |
| |
natie, maar ze hadden een kind; zo doelloos kon het niet zijn of er was een levend resultaat. De natuur was wijs en dwaas tegelijkertijd. Dwaas in het samenbrengen van mensen die niets met elkaar te maken hadden, wijs in de eis aan diezelfde mensen om toch samen iets te maken. Misschien ook dat de natuur geen vergissingen wilde toegeven? Zonder nadenken plantte de mens zichzelf voort, het grootste werd verricht alsof het het allerkleinste was. Het was geen toeval dat de meest uiteenliggende functies van het lichaam in een enkel orgaan waren verenigd. En wat de man betrof: dat het meest onbeholpen orgaan, zonder de macht tot zelfstandig bewegen, geschapen was om de machtigste beweging te veroorzaken.
- We verlangen niet van u dat u de redenen van uw komst vertelt, zei Bastide, die zijn vrouw voor wilde zijn. - Ons huis staat voor u open, het is ook uw huis. Hij was weer de correcte gastheer die hij zich als ideaal stelde, zonder te beseffen dat het gedrag van zijn vrouw hem daartoe dreef. Hij had haar nodig om te kunnen zijn wat hij wilde zijn, haar houding prikkelde hem tot het doen en zeggen van dingen die hij uit eigen kracht nooit zou hebben opgebracht. Zijn haat tegenover haar was niet zo onberedeneerd als hij zelf dacht, maar hij redeneerde te slecht om het zichzelf duidelijk te kunnen maken. Hij was, als de meeste intellectuelen, een slechte psycholoog, zeker als het om zichzelf ging.
- Ik wil u toch graag iets vertellen, zei Kemp, terwijl hij naar Hermiens gebogen hoofd keek. - Mijn geboortestad wil me op de een of andere manier belonen voor mijn werk in de oorlog. Ik ben nu hier om
| |
| |
met mezelf eens te worden of ik dat zal accepteren. - Dus u bent een war hero, zei mevrouw Bastide bewonderend. - Hebt u ook in een kamp gezeten?
- Nee mevrouw.
- Jammer. Ik vind mensen die gezeten hebben zo interessant.
- Moeder toch!
- O, is het weer niet goed? Mijn dochter zit vol valse schaamte, meneer Kemp. Maar ik noem de dingen nu eenmaal as they really are. U zult met mijn man aardig kunnen discussiëren. Hij heeft een hekel aan goede vaderlanders.
- Ik ook, mevrouw.
- Ja? Dan ben ik completely at a loss. U bent een oorlogsheld, en u houdt niet van goede vaderlanders.
- Ik ben geen held. Het is allemaal veel eenvoudiger. Ik wilde niet dat ik in de oorlog dingen zou moeten laten die ik gewend was te doen. Dat had gevolgen.
Ze keek hem niet begrijpend aan en begon te lachen. - U bent remarkable, werkelijk remarkable. Ik heb nog nooit iemand ontmoet als u. Maar wat hebt u dan eigenlijk in de oorlog gedaan?
- Krantjes gedrukt, en mensen geholpen die vervolgd werden omdat ze een kromme neus hadden.
Ze schaterde het uit, en gooide zich achterover in haar stoel. - What a comic you are. Een kromme neus. Wie bedoelt u eigenlijk?
- De Joden.
- O, de Joden, zei ze verkoelend. - Dan bent u hier wel aan het goede adres, niet Herman?
| |
| |
- Ik weet niet wat je bedoelt, zei hij onzeker.
- You rascal, zei ze zacht en kwaadaardig, maar het volgende ogenblik lachte ze alweer. Bastide praatte erover heen. Hij begon over de muziek, die alles voor hem betekende; de wereld mocht ondergaan, als de muziek maar bleef. (Maar dat kan toch niet, vader? De muziek kan niet zonder de wereld.) Onzin, muziek is een wereld op zichzelf, zoals iedere kunst. En dat is ook goed. Zodra de kunst werelds wil worden is het geen kunst meer. In eenzaamheid moet de schoonheid geboren worden. (Geboren ja, maar verder leven?) Het alternatief is: kunst voor het volk, en de kunstenaar die dat wil verloochent zichzelf. Als het volk zo graag kunst wil, moet het er maar wat voor over hebben. (Dat is echt liberaal, vader. U doet alsof kunst een luxe is, maar het is net zo nodig als eten en drinken. Iedereen moet het kunnen betalen). Dat is je reinste socialisme, en daar pas ik voor. Kunst zaak van de overheid, dan is alles verloren. Waar blijft onze vrijheid, onze zelfstandigheid? (Ons egoïsme, bedoelt u).
- Ik heb een kaart voor je, vanavond, zei Bastide. - Het is een goedkoop concert, net zo goedkoop als de bioscoop van je moeder. Ga er maar eens heen, dan kun je meteen zien hoe het volk die goedkoopte apprecieert. Misschien wil meneer Kemp wel mee.
- Ik heb sinds de oorlog geen concert meer gehoord, zei Kemp.
- Dan wordt het toch wel hoog tijd dat u eens gaat, zei Bastide goedmoedig. En na enig nadenken: - Het kan zijn dat u daar een bekende zult ontmoeten. Zegt de naam Mirjam Israëls u iets?
| |
| |
Hij schrok van de uitwerking die zijn woorden hadden. Kemp werd lijkbleek, en begon te sidderen. Mevrouw Bastide had nog veelbetekenend gevraagd: - A litte girl friend?, maar zweeg verbaasd toen ze hem zag wegtrekken. Die man was een raadsel voor haar, het eerste raadsel. Maar ze verwonderde zich nog meer over haar dochter, die Kemp over zijn haar streek en dringend zijn naam noemde, alsof hij haar kind was, of haar geliefde. |
|