| |
[II]
Zacht kindergehuil kon theo kemp midden onder zijn werk doen opschrikken. Het was een echo van wat jaren geleden had geklonken, in een oorlogswinter. Maandenlang bleef het opgesloten in een vergeten kamertje van het geheugen, maar dan sloeg onverwacht de deur open en het kleine klagen begon weer. Alle kreten die hem vergezelden, verschrikkelijke maar vertrouwde makkers, zwegen als het kind ging huilen; het schreide voor hen allen.
De kraamkamer rook zoet, het was er warm als op een vochtige zomerdag. De kachel brandde de kolen op die voor de dag van de geboorte waren bewaard. Sneeuw stoof aan de ramen voorbij; de vlokken trokken witte diagonalen over de ruiten. Hij liet er zijn ogen door ver- | |
| |
blinden, sloot ze en als de witte zonnen waren uitgedraaid keerde hij zich naar het bed. Zijn vrouw glimlachte geruststellend, tot haar gezicht onder de druk van nieuwe weeën vertrok. Ze kreunde, maar liet het niet tot schreeuwen komen; ze wilde dat de geboorte een feest werd, al zou het een marteling zijn.
Beneden werd opgewonden gepraat. Hij opende de deur op een kier en luisterde. Het waren de onderduikers weer die de oorlog vergaten en over het geloof debatteerden. Het waren jongens van nog geen twintig jaar, een student die niet getekend had, een metselaar die een portret van Mussert uit de directiekeet had weggehaald en vertrapt, en een aankomende journalist met bezwaren tegen de heersende wijze van voorlichting. - Het is een neurose, schreeuwde er een, de student waarschijnlijk, - het hele geloof is goed voor gekken! Leven moet je, alleen maar leven! Kemp haalde de schouders op en sloot de deur. Zijn vrouw keek hem met wijd open ogen aan, maar ze zag hem niet; haar blik bleef op de deur gericht toen hij alweer naast haar stond. Hij streek over haar voorhoofd, het was klam, zelfs haar donkere haar was vochtig. Ze sidderde, haar handen verfrommelden het laken, maar ze gaf geen geluid.
Het kind zou een symbool worden van hun verzet. Ze hadden het beiden gewild, na een overval op een klein, maar goed voorzien distributiekantoor; hij herinnerde zich zonder wroeging de heftigheid waarmee het was verwekt. Nu het zou komen wilden ze het nog, al maakten ze zich geen enkele illusie over zijn toekomst. Het ondergrondse werk moest doorgaan, het kind zou er- | |
| |
gens onderdak gebracht moeten worden, misschien kon het blijven waar het geboren werd. Het was een gezegend huis, zei de oude bewoonster; het was al vele malen doorzocht, maar de schuilplaats onder het gegolfde dak bleef onvindbaar en zou onvindbaar blijven zolang hij niet verraden werd. En daar was ze gerust op, met Jezus in haar woning, zoals het bord aan de gangmuur nog eens bevestigde.
Ze klopte aan en kwam binnen, een kaarsrechte vrouw met haar van zilver. - Het wordt menens, zei ze toen ze het opgewonden gezicht in de kussens zag. - Ik zal de dokter laten halen. Hij is vertrouwd. - Ik wil u geen enkel risico laten lopen, zei Kemp. - Als het moet kan het ook zonder dokter. Ze schudde het hoofd en ging voorzichtig op de rand van het bed zitten. - Wat zouden mannen veranderen als ze eens moesten baren, zei ze. - Er zou ook nooit meer oorlog zijn. Kemp lachte kort, maar niet onvriendelijk. - Oorlogen worden wel niet door vrouwen gevoerd, zei hij, - maar om vrouwen misschien. Dat pleit voor of tegen geen van beide sexen. We zijn elkaars noodzakelijke aanvulling, ik zou niet graag de een zonder de ander beoordelen. Hij sprak achteloos, maar niet zonder na te denken. Hij voelde zich verantwoordelijk voor zijn woorden, spreken was zaaien, maar, en dat kon hij betreuren, de akker was van de ander.
- Je praat verstandig, maar je bent toch een kleine tyran, zei de oude mevrouw. - En denk maar niet dat ik de dokter thuis laat blijven. Mag ik eens even kijken, ik ben toch verpleegster geweest?
Ze sloeg de dekens open en betastte de buik van de vrouw
| |
| |
in bed. Kinderen krijgen is een functie, dacht Kemp onbewogen, het heeft met liefde niet zoveel te maken. Of is dat juist liefde? Tine is een dier, een machtig dier; als ze moeder is wordt ze weer mens, misschien. - De vliezen zijn al gebroken, zei de oude dame, en ze dekte de ander zorgvuldig toe. - Doe de gordijnen vast dicht, Theo, en steek de lamp aan.
Ze verdween, en Kemp voerde haar bevelen uit. De petroleumlamp gaf aarzelend licht; in de hoeken van de kamer stonden schaduwen op, ze rekten en kromden zich. Kemps gestalte tekende zich tegen de muur af als hij voor het licht langs liep; hij kon in een seconde groeien van een wanstaltige dwerg tot een reus zonder benen, maar nog te groot voor de kamer. Hij voelde zich onrustig worden, niet om het lot van zijn vrouw maar om de nadering van de onbekende dokter. Hij zou toch allicht vragen stellen, en dan moesten zij weer de vermoeiende leugens vertellen van vlucht uit gebombardeerde streken, familie die onvindbaar bleek en het profiteren van de gastvrijheid van de oude mevrouw zolang zij nog geen nieuw onderdak hadden gevonden. Het was een sluitend verhaal, het verveelde hem.
De dokter vroeg niets, zelfs geen naam. Hij boog zich na een gemompelde begroeting over het bed en begon zijn onderzoek. Het was een te lange en magere man, Kemp kon zich verbeelden dat zijn geknakte figuur een winkelhaak in het vertrek sneed. Hij zette een houten stethoscoop op de gezwollen buik en drukte zijn oor tegen het mondstuk; zijn dwalende ogen schenen mee te luisteren. Later vroeg hij warm water, goot er een ont- | |
| |
smettende vloeistof bij en waste minutenlang zijn handen. Het werd warmer in de kamer, de geluiden klonken traag en veraf, het leek werkelijk zomer. Het steunen van de vrouw werd dringender, het leek soms of ze met gesloten mond naar binnen schreeuwde, een gedempte kreet om het kind, smartelijk en hunkerend tegelijk. De dokter gaf, tussen het handenwassen door, zachte maar zelfverzekerde aanwijzingen: zuchten, ontspannen. Het prikkelde Kemp, hij vroeg hem ermee op te houden. De dokter keek hem uitdrukkingsloos aan, droogde zijn handen en liep op het bed toe. Zijn bewegingen werden plotseling sneller. Tine schreeuwde toen hij haar aanraakte, het geluid brak uit haar los, jammerend onderwierp ze zich aan een macht die veel te groot voor haar was. Haar lichaam werd een golf die af en aan rolde, ze werd eb en vloed, een wentelend heelal, en toen was ze ineens stil.
Het kind stroomde uit haar, een kleine vlugge golf, een stille uitloper van haar eigen geweldige bewegingen. De dokter ving het op en legde het tussen de dijk van haar benen. - Het is een jongen, zei hij. - Wat is hij blauw, mompelde Kemp. De dokter keek een ogenblik naar hem op maar antwoordde niet; hij beurde het kind aan de enkels omhoog en gaf het een paar tikken. Kemp boog zich over zijn vrouw heen en fluisterde: - We hebben een zoon, hoor je, een zoon. Ze hield haar ogen dicht en glimlachte zwak; hij streek door haar haren en zei: - Dat heb je toch gewild? Ze trilde ineens over haar hele lichaam, hij nam haar hand om haar tot bedaren te brengen.
| |
| |
Het jongetje maakte zijn eerste geluiden tegen het leven, een gesmoord en klagend roepen, een zwakke echo van zijn moeders schreeuwen. De dokter zuchtte en vroeg Kemp de oude mevrouw te roepen om het kind verder te verzorgen. - Trilt ze zo?, vroeg hij toen hij weer tijd had om naar Tine te kijken. Kemp knikte. - Ze schijnt het koud te hebben, zei hij ongeduldig, - soms klappertandt ze. Het is hier toch warm genoeg. De ander raakte haar aan en riep: - Mevrouw, zegt u eens wat. Bent u niet blij met uw zoon? Ze sloeg haar ogen op en probeerde te lachen, maar haar blik verwilderde en ze rukte plotseling aan het laken alsof ze het wilde verscheuren. - Wat heeft ze?, vroeg Kemp geschrokken, en toen de dokter niet antwoordde maar als een bezweerder op zijn vrouw bleef neerkijken riep hij haar naam. Haar ogen draaiden naar boven weg, de spieren in haar hals spanden zich, haar lippen schenen in te krimpen zodat de tanden vrij kwamen; haar gezicht werd wreder dan Kemp verdragen kon. Hij schreeuwde haar toe en rukte haar heen en weer; ze was als een pees gespannen. De dokter had een doosje ampullen uit zijn tas gegrepen en vulde een injectiespuit. Hij gaf zich niet de tijd haar arm te ontsmetten, maar gooide de naald erin en drukte de vloeistof naar binnen. Hij was doodsbleek geworden en hield zijn blik onafgebroken op haar gericht alsof hij ook daarmee het kwaad uit haar wilde verdrijven.
Buiten liep een man voorbij met bespijkerde schoenen, het kon een Duitser zijn maar ook een Nederlander die zijn zolen wilde sparen. De stappen gaven de tijd aan, stotend en onwillig als de wijzers van een verspringende
| |
| |
klok. Kemp greep zich aan het geluid vast, en trachtte er de eeuwigheden mee te vullen die in de kamer verliepen. Toen het wegstierf dacht hij dat alles verloren was, maar er was juist gewonnen. Langzaam ontspande Tine zich; een loomheid streek als een schaduw over haar heen en verzachtte de hardheid van haar gezicht. Haar jagende ademhaling kwam tot rust; de dokter wiste het schuim van haar mond en sprak woorden van bemoediging. Ze antwoordde mat en ongearticuleerd, terwijl ze haar hoofd van links naar rechts rolde. Maar toen de oude mevrouw het kind bij haar bracht en tegen haar aanlegde werd ze stil, en ze drukte het tegen zich aan met een gebaar van heftigheid en tederheid tegelijk. - Is dat hem heus?, vroeg ze zacht, - is dat mijn zoon? Ze legde haar hand om het kleine hoofdje en rook eraan.
- Niets ruikt zo lekker als het hoofdje van een baby, zei de oude mevrouw. - Het ruikt naar noten en paddestoelen. Ik weet het nog zo goed van mijn eigen kinderen.
- Zult u uw man niet meer zo laten schrikken?, vroeg de dokter, alsof hij een klein meisje wilde bestraffen.
- Ben je werkelijk geschrokken?, vroeg Tine. - Je wilde er toch zelf bij zijn.
- De dokter zegt maar wat, zei Kemp geprikkeld. - Maar hij heeft je goed geholpen. Ben je blij met je zoon, met onze zoon?
Ze knikte al te dankbaar. Haar ogen glansden zoals hij het niet van haar kende; het verontrustte hem nog vaag. Hij knielde naast het bed en bracht zijn hoofd op gelijke hoogte met het hare. Het kindje lag tussen hen in. Het hield de ogen stijf dicht, en verborg ze nog achter een
| |
| |
half toegeknepen handje. Af en toe huilde het, nauwelijks hoorbaar; het leek op het halfbewust snikken na een grote huilbui, maar die moest zich al in een vroeger leven hebben ontladen, in de moeder misschien. - Blijven we bij onze naam?, vroeg hij. Weer hetzelfde heftige knikken.
- Nu moet ik uw vrouw nog even verder helpen, zei de dokter opgewekt. Hij drukte op haar buik, ze schreeuwde het uit, over haar lichaam vlogen sidderingen die door haar gestrekte armen naar een onbekend gebied schenen te worden uitgezonden. - U moet rustig blijven, mevrouw, zei de dokter bevelend, - dit moet toch werkelijk even gebeuren.
De nageboorte vloeide naar buiten, haar buik leek te verdrogen. Ze hijgde en stamelde verontschuldigingen. De oude dame had het kindje al eerder weggenomen en in de verwarmde wieg gelegd, zonder dat Tine het had gemerkt. Plotseling miste ze het en verlangde het terug. - Gaat u nu eerst rustig slapen, zei de dokter, en hij begon zijn instrumenten in te pakken. De injectiespuit liet hij achter, met een ampul. - Ik heb u nog niet eens gelukgewenst. Dat komt van alle drukte. Hoe zal uw zoon heten? - David, zei Kemp.
- David, herhaalde de ander. - De kleine David, en de grote Goliath.
- Daaraan hebben wij gedacht, zei Kemp.
De dokter keek hem nadenkend aan en toen langs hem heen naar de grijze vrouw. - Zorgt u goed voor de kleine David, zei hij zakelijk, - hij mag het niet koud krijgen. En mevrouw vanavond nog een spuitje. Hij boog zich over de wieg, waaruit het huilen bij tussen- | |
| |
pozen opflakkerde, draaide zich toen resoluut om, groette en vertrok. De oude mevrouw volgde hem.
- Ben je blij?, vroeg Tine, en ze draaide haar hoofd naar hem toe. Ze was moe, haar bewegingen waren traag en haar stem klonk zwak.
- Blij en trots, antwoordde hij. - Ik had nooit gedacht dat ik trots zou zijn, maar ik ben het. Misschien is het ook iets anders, het gevoel van zelfbevestiging of zoiets.
- Het gevoel dat we zullen voortbestaan.
- Waarom zeg je dat zo ernstig?
- Het zou wel eens kunnen zijn, Theo, dat ik het kindje belangrijker ging vinden dan het werk. Ik geloof dat ik het nu al belangrijker vind.
- Maar dat hebben we niet afgesproken, zei hij geschrokken. - Het werk moet doorgaan, dat vond jij ook.
- Ja. Maar nu is alles anders, na dat. Als je moeder bent wordt al het andere onbelangrijk; kinderen krijg je om je principes kwijt te raken. Ik voel het nu al, hoe alles wegvalt, en ik ben nog geen uur moeder.
- Je kunt je toch niet gaan terugtrekken, zei hij verontwaardigd, - en maar doen alsof er geen oorlog is. Een moeder moet haar kind niet alleen liefkozen, ze moet ook voor hem vechten. Het kind, dat is juist je principes, er is geen onderscheid. Hoe kan het straks leven als je nu niet vecht?
Ze sloot haar ogen en kneep ze pijnlijk toe, maar toen het kleine huilen weer opklonk ontspande haar gezicht. - Morgen praten we wel verder, zei hij, - nu moet je eerst slapen. Wil je wat drinken?
Hij hielp haar drinken en schudde het warme kussen op.
| |
| |
Ze sliep al toen hij naar de deur liep, en werd niet wakker toen hij iets te luidruchtig de kachel temperde. David huilde, hij scheen het met het leven niet eens te zijn, het leven of de wereld. Zijn gezichtje was samengetrokken, een afwerend fronsen tegen wat hem omringde; het handje zorgde nog steeds voor verdere bescherming en smoorde het beverige geluidje dat aanklacht en berusting tegelijk was. Onder de wiegekap hing een broeierige, prikkelende lucht, alsof er in het verborgen wonderlijke plantjes werden gekweekt; maar het hoofdje had zijn eigen geur, van noten en paddestoelen, zoals de oude mevrouw had gezegd.
Ze zat beneden, in de kring van haar onderduikers en merkte niet dat hij binnenkwam. De student viel haar fel aan. - Een waanidee, ieder geloof, riep hij, - het katholicisme, het protestantisme, alles wat je wilt. Wat is ervan te bewijzen, van al die fabeltjes? Ze legde haar hand op zijn arm en zei rustig: - Ik heb geen bewijzen nodig, Tom. - Dat is wel makkelijk, zei hij, - stel je voor dat de wetenschap daar eens genoegen mee nam. De medische bijvoorbeeld, dan was u allang dood. - Geloof is geen wetenschap, Tom, het is weten. - Het bestaan van God is te bewijzen, zei de metselaar, - onze pastoor heeft het vaak genoeg gedaan. - Dat pastoortje bij jou op het dorp, zou die iets kunnen bewijzen dat er niet is? - Dat zeg jij, zei de journalist, - maar we zijn het er nog niet over eens of God bestaat of niet. Als je zo'n eerbied voor de wetenschap hebt, moet je ook wetenschappelijk redeneren. - De twijfelaar, zei de student spottend. - Neem het maar van mij aan: God is een fictie, een verzinsel van
| |
| |
de mensen. - Dan bestaat hij toch, voor die mensen?, zei de journalist triomfantelijk. - Je moet wat meer liefde bij je toelaten, Tom, zei de oude mevrouw, - liefde verzacht. Je draagt altijd een mes bij je, om te steken, maar je kunt beter een zakdoek gebruiken, om te troosten.
Kemp hield van haar, ze leefde naar wat ze zei. Hij haatte woorden als het klanken bleven; bij de student was het misschien nog een leeftijdsverschijnsel, maar het kon uitgroeien tot een levenshouding. In hoeveel huizen werden dergelijke gesprekken gevoerd? De oorlog dreef jongens en mannen uit alle hoeken op elkaar, en het enige verzet dat ze pleegden was een ongevaarlijk debat in de binnenkamer. Ze voelden zich helden als ze elkaars overtuiging trachtten te vernietigen, helden uit angst tegen de buitenwereld. Het was niet de zwakste drijfveer, maar in dit geval leidde het tot niets. De student moest meer kunnen, hij was ongeduldig genoeg. Alles in hem was gespannen, van zijn kleine beweeglijke mond tot zijn voeten die voortdurend schuifelden en trapten, alsof hij balletdanser was.
- Wat zegt u?, vroeg Theo; hij merkte ineens dat de grijze mevrouw hem had toegesproken.
- Slaapt ze nu?
- Ja, ze slaapt. Ze was doodmoe.
- Ze is er goed afgekomen, het had wel anders kunnen gaan. Je had eerder naar een dokter moeten gaan met haar. Heeft ze zich nooit laten controleren?
- Hoe kon dat nu?, zei hij licht geërgerd. - Als u niet had aangedrongen was ze ook zonder dokter bevallen.
- Dan had ze misschien niet meer geleefd. Je moet toch
| |
| |
werkelijk voorzichtiger zijn. Het is een vrouw, en nu is ze ook nog moeder. Je kunt niet alles meer van haar eisen. Laat haar voorlopig bij mij.
- U bent lief, zei hij vertederd. - Maar het werk moet doorgaan, dat vindt zij ook.
- Nu nog?
Hij wilde niet liegen en zweeg. Vrouwen waren op wonderlijke wijze met elkaar verbonden; ze schenen uit eenzelfde bron van gevoelens te putten, waarvan ze de man wel het bestaan wilden openbaren maar niet de plaats. Ze waren leden van een verbond dat nooit gesloten was en toch bestond. Ze waren sexe en secte; het beleven van dezelfde lichamelijke processen scheen ook de geest gelijk te richten.
Ze glimlachte en zei: - Ik zou vergeten je geluk te wensen met de geboorte van David. Kemp stak zijn hand uit, maar ze boog zijn hoofd naar zich toe en kuste hem op zijn wang. De drie jongens, die zich stil hadden gehouden, mompelden wat en verdwenen onhandig uit de kamer. Maar de student aarzelde bij de deur, draaide zich om en gaf Theo een hand.
- Mijn broer heette ook David, zei hij kort.
- Heette?
- Ze hebben hem doodgeschoten.
- Was hij in het verzet?
- Nee.
- Je weet het tenminste niet, zei de oude mevrouw zacht. - Hij was het misschien wel. Ik kan het me anders niet voorstellen. Ze moeten hem ergens van herkend hebben, anders gebeurt zoiets toch niet.
| |
| |
- U bent als alle oude mensen, zei de jongen met zijn vroegere felheid. - Alles moet bij u altijd een verklaring hebben. Dat is het verzachten waar ik zo het land aan heb. Dingen gebeuren zomaar, omdat ze gebeuren, gelooft u dat toch.
- Vertel eens, zei Kemp. - Je wilt toch vertellen, over David?
Het was dezelfde winter gebeurd, enkele maanden eerder. Het had ook gesneeuwd, maar zwaarder, straten en stoepen waren niet meer te onderscheiden. Ze waren op weg naar een boerderij, even buiten de stad, waar ze boter en eieren konden krijgen. Achter hen liepen twee kerels in uniform, Hollanders; de sneeuw dempte ieder geluid zodat ze niet te horen waren, maar plotseling begonnen ze te schreeuwen. Tom begreep niet dat het geroep hem en zijn broer gold, maar David merkte het en stond stil. - Wie van jullie draagt schoenen met rubber hakken aan zijn poten, vroeg een van de mannen. - Ik, zei David. - Trek uit!
David lachte, hij dacht aan een grap, maar ze sloegen hem op de grond en rukten hem zijn schoenen uit. De schoenmaker had er nieuwe hakken onder gezet, een grote bijzonderheid, met als handelsmerk een kroontje. - Houd jij zo van de koningin dat je haar kroon onder je smerige voeten draagt?, zei een van de kerels. David lag versuft in de sneeuw en antwoordde niet. - Jullie zijn gek, zei Tom, die zich met de grootste moeite beheerste, - je hebt mijn broer niet te slaan. Hij is pas ziek geweest. - Ga naar je moeder, zei de een, - en houd je bek, anders sla ik hem dicht. Hij bekeek de hak opnieuw. - Er staat
| |
| |
nog een Engels woord op ook, riep hij. - Engeland en de kroon, hè? Rijkeluiszoontjes. Sta op, hond, en loop achter ons aan. Tom bukte zich om zijn broer te helpen, maar hij kreeg een trap in zijn buik en rolde in de sneeuw. - Niet opstaan, hè, schreeuwden ze tegen David, - de hond gehoorzaamt niet. Blijf dan maar voorgoed liggen! Voordat Tom zich had kunnen herstellen, trok de grootste zijn revolver en schoot. David brulde even en was stil.
- Wat deed je?, vroeg Kemp.
- Ik kon niet opstaan. Ik had verschrikkelijke pijn, hier, ik kon alleen maar schreeuwen. Maar het was een stille straat, er kwam niemand naar buiten.
Zijn stem trilde, maar hij huilde niet, hij wilde niet getroost worden. Kemp bewonderde hem, maar wilde nog iets weten.
- Waarom denk je dat David niet bij het verzet was?
- Dan had ik het geweten. We vertelden elkaar alles, hij was maar een jaar ouder dan ik. Hij leefde alleen voor zijn studie.
- En jij?
- Wat bedoelt u?
- Waarom deed jij niets?
- Ik weet het niet. Ik heb het niet opgezocht, ik ben er geen type voor, geen held.
- Dat zijn we geen van allen, zei Kemp. - Maar sommige karweitjes kunnen niet wachten op de geschikte werkkrachten.
- Je mag hem er niet toe overhalen, fluisterde de oude mevrouw. - Hij is te jong, zijn ouders zouden het niet
| |
| |
overleven. Ik ben verantwoordelijk voor hem. Dat laatste zei ze met stemverheffing, maar vol twijfel, en ze wilde haar arm om de jongen heenleggen. Maar hij deed een stap opzij en vroeg haastig:
- Wat wilt u dat ik doe?
- Er is voorlopig geen enkel gevaar bij, zei Kemp tegen alle twee. - Hij blijft hier, ik zal hem werk geven, en als hij het goed doet en zijn mond kan houden zullen we verder zien. Hij vroeg zich af of hij bezig was aan een kleine wraakoefening op zijn gastvrouw, maar overtuigde zichzelf van positievere bedoelingen; hij zag in de student een bruikbare kracht. Verdriet en onvrede met de wereld vormden een goede basis om op te werken.
Hij nam hem mee naar zijn kamer en leerde hem de beginselen van het vervalsen. Hij schakelde de lichtbak in en legde op het verblindende ruitje een oud persoonsbewijs. Met een scherp mesje krabde hij een cijfer weg uit het getal dat veranderd moest worden. Er kwam een dunne plek in het papier, die hij opvulde met schraapsel van een ander persoonsbewijs. Hij stampte het aan tot de oplichtende vlek weer dezelfde matte doorschijnendheid kreeg als het omringende papier. Met een penseeltje streek hij er wat vloeibare lijm over, die hij later door verhitting oploste en onzichtbaar maakte.
- Mijn vrouw tekent de cijfers altijd, zei hij, - maar misschien kun jij dat ook. Oefen het in elk geval. Je moet er een vaste hand voor hebben, en geduld. Heb je dat?
De jongen knikte. - Ik kon altijd goed letters tekenen, zei hij kinderlijk. - Mag ik het proberen?
| |
| |
Kemp liet hem alleen. Zijn vrouw sliep nog toen hij bij haar binnenkeek, David was stil geworden. De zoete geur was verdwenen, onderdrukt door de kille lucht van lysol. De geboorte leek hem al dagen geleden; hij kon zich nauwelijks de overrompelende beweging meer voorstellen waarmee het kindje naar buiten was geglipt, een snel diertje dat zijn hol verliet, onweerstaanbaar getrokken door de gevaarlijke magneet van leven en licht. Maar het gezicht van Tine tekende zich in zijn verbeelding scherp af, vertrokken en versteend tot een onmenselijke grimas.
In de nacht doemde het telkens weer voor hem op. Hij lag met Tom op een kamer; de jongen had uren achtereen geoefend, tot zijn gezicht opgezwollen was van inspanning en de hitte van de lichtbak. Kemp hoorde hem ademhalen, en af en toe half verstaanbaar praten. Het leidde hem niet af; het gezicht van Tine bleef, het wrong zich in de hevigste pijnen, het wentelde zich wanhopig op het kussen, het stierf voor enkele ogenblikken maar raakte op de vreselijkste wijze weer tot leven. Hij stond op en sloop naar de kraamkamer; ze sliep vast, de oude mevrouw rustte in het andere bed, het kindje gaf geen geluid. Gerustgesteld liep hij terug, maar nauwelijks lag hij of de kwelling begon weer. Hij kleedde zich tenslotte aan, stak opnieuw de gang over en ging naast zijn slapende vrouw zitten. Zijn hoofd klopte en deed pijn, maar hij voelde zich langzamerhand kalm worden; er bestond geen enkele voltooide gedachte meer in hem, alleen kleine flarden dreven voorbij die geen onrust of verlangen wekten. De petroleumlamp brandde laag, in de ka- | |
| |
mer hing een grijs licht dat als een mist alle omtrekken verzachtte. De liefde voor Tine verloor het onstuimige en krampachtige, en vloeide wijd uit: een rivier die eindelijk zee mag worden. Hij was te moe om zich over die groeiende vrede te verwonderen.
In de ochtend maakte de oude mevrouw hem wakker; ze pookte de kachel op en trok de gordijnen open. Haar paarse kamerjas woei bij iedere stap open en onthulde een witte nachtjapon; ze leek op een vogel en op een aartsbisschop. Hij zei het haar, ze begon te lachen en zijn vrouw lachte mee. De oorlog was ver weg, een herinnering die hem niet meer kon benauwen. Tine's ogen stonden helder, zij moest ook alles van de vorige dag vergeten zijn; hij vroeg het haar en ze knikte. - Het lijkt wel of ik geen pijn heb gehad, antwoordde ze, - het deed eigenlijk ook geen pijn. Het was te veel, maar pijn was het niet. Ze dacht na, hij vreesde even dat ze hem zou vragen wat er met haar was gebeurd. Maar ze zei: - Het was prachtig, ik heb me nog nooit zo groot gevoeld, het was doodgaan en geboren worden tegelijk. Ze lachte, om het plechtige uit haar woorden weg te nemen. - Het was ook een geboorte, maar niet van mij. Hij heeft vannacht nog wel gehuild, maar nu is hij stil. Heb je nog naar hem gekeken?
- Ik ben hier wel drie keer geweest, ik kon niet slapen, en eindelijk ben ik maar naast je gaan zitten.
- Verlangde je naar me?
- Ja. Maar ook naar David.
De oude mevrouw wenkte hem, en hij volgde haar naar buiten. Het huis begon weer te leven; de journalist liet
| |
| |
de koude douche kletteren en zong zichzelf moed in; de metselaar, die altijd in de schuilplaats onder het dak sliep, zette het laddertje buiten en daalde af; beneden sloeg een deur. - Ik heb de dokter laten roepen, zei ze aarzelend, - het kindje bevalt me niet.
- Wat is er dan?, vroeg hij. - Hij is nu toch rustig?
- Hij moet niet rustig zijn, hij moet huilen, zei ze, alsof ze hem wilde terechtwijzen.
Hij voelde een lichte ergernis opkomen om haar toon van alleswetende verpleegster. Maar ze keek hem bezorgd aan, en hij zag dat haar ogen vochtig waren. - U bent een schat, zei hij, - maar u maakt zich te gauw ongerust. U bent moe, is het niet? - De oorlog duurt te lang, zei ze, - ik begrijp niet wat God nog wil. - Dat begrijp ik ook niet, zei hij, - maar ik bedoel het anders. - God zal je roepen als je het minst op hem verdacht bent, zei ze. Hij hield, als alle ongelovigen, niet van de vereenvoudiging van God, maar hij wist dat ze niet poseerde. Haar ernst bedrukte hem niet, hij praatte eroverheen, streek over haar hand die onafgebroken met het koord van haar ochtendjas speelde, en ging naar zijn kamer om zich te wassen. Tom stond naakt voor de wastafel, en droogde zijn armen met een geruite handdoek. Hij schrok, en Kemp zag, zonder het te willen, dat hij besneden was. De jongen kleurde en begon te trillen.
- Ben je klaar?, vroeg Kemp, in een poging de aandacht af te leiden. - Ik moet me ook nog wassen. Ik ben vannacht opgestaan, omdat ik niet kon slapen.
- Lacht u me niet uit?
- Moet ik het doen?
| |
| |
- Iedereen die me gezien heeft lachte me uit, omdat ik anders ben dan de meeste mannen.
- Uitgelachen worden is een eer. Je moet alleen zorgen niet gepakt te worden. Ze zouden je niet geloven als je zei dat je geen Jood was.
Besnijdenis kon over dood en leven beschikken, of het nu was gebeurd om godsdienstige of medische overwegingen. Er zou misschien een tijd aanbreken waarin de onbesneden mannen vervolgd werden, of de linkshandigen, of de mannen die hoge schoenen droegen in plaats van lage, of bruine in plaats van zwarte. Iedere onderscheiding kon de dood betekenen. Maar het was waarschijnlijker dat er op een ogenblik helemaal geen onderscheid meer zou worden gemaakt, omdat er niemand zou zijn om het te maken. Tine had vroeger gezegd dat zij haar zoons wilde laten besnijden, uit hygiënische overwegingen, maar hij geloofde dat niet. Haar wens kon voortkomen uit eenzelfde extatische behoefte als lam te zijn met de lammen en blind met de blinden. Haar neiging tot extase, tot martelaarschap prikkelde hem steeds tot verzet, tot nuchterheid die hetzelfde was als grofheid. Hij had het eerst verward met vrouwelijkheid, later was hij het als een persoonlijke eigenschap gaan zien, maar hij kende toch te weinig vrouwen om er zeker van te zijn. Het was die onzekerheid die hem tot verweer dwong.
Er werd geklopt, de oude mevrouw zei dat de dokter gekomen was. Hij schoot weer in zijn kleren, en liep naar de kraamkamer waar de ander al over de wieg gebogen stond. Tine keek toe, verwonderd en tevreden; hij ging
| |
| |
naast haar zitten en nam haar hand. Het was doodstil, de dokter bewoog zich bijna niet; de stethoscoop gleed nauwelijks zichtbaar over het kleine lichaam. Tenslotte richtte hij zich op, zijn gezicht stond nadenkend, hij scheen het niet meer van belang te vinden het jongetje toe te dekken.
Aarzelend ging hij op het voeteneind van Tine's bed zitten, en na enige stilte vroeg hij of ze naar het kindje had verlangd. De oorlog was geen goede tijd voor zoons, de oorlog was wreed en eiste hun levens. Zij zouden dat zelf ook wel weten, nietwaar?
Hij praatte als een pijproker, met korte tussenpozen om diepzinnig te trekken. Kemp vroeg hem scherp wat hij wilde zeggen.
Nu ja, de goede jaren zouden eens aanbreken, na de zeven magere kwamen de zeven vette, ze waren beiden nog jong genoeg om een nieuwe zoon te krijgen. Na de oorlog, als ze verstandig waren. Geen kleine David, maar een flinke gezonde jongen. Meer troost kon hij hun niet geven.
- Maar waarom troost? Het klonk zo zacht alsof ze het niet aan anderen vroeg, maar aan zichzelf. Het was geen roepen meer, zoals bij de geboorte, het was fluisteren; er was geen ruimte meer voor pijn of voor verdriet, alleen voor stilte.
- De kleine David is gestorven, zei de dokter, omdat hij er nog niet zeker van was dat ze hem had begrepen. |
|